Pel. ad demetriadem
Van Joseph Schrijvende, seyt aldus:
De jongelingh wert by sijn vrouwe begeert, en evenwel tot geen begeerlijckheyt verweckt; hy wert gebeden, en niette-min ontvliet hy. Dat eerbaer herte en konde, noch door de kracht der bloeyende jeught, noch door de groot-achtsaemheyt van haer, die hem aensochte, in eenigen deele tot ontucht werden vervoert; want niet alleenlijck door het aenlockende gesichte, maer genoeghsaem met dadelijcke omhelsinge van een vrouwe geterght zijnde, heeft evenwel de vrouwe niet begeert.
Nunquam bella piis, nunquam certamina desunt;
Et quocum certet mens bona semper habet.
Veel te vechten, veel te strijden,
Moet een Christen-hert vermijden;
't Is al beter, dat men dorst
Naer den rechten vrede-vorst.
Wil'er nochtans yemant vechten,
Waer toe menigh duysent knechten?
Gaet en strijt, naer rechten eys,
Met uw wederspannigh vleys,
Met de werelt, met de machten,
Die op onze zielen wachten;
Waerom soeckt ghy buyten strijt,
Die gestaêgh in oorlogh zijt?
Galat. 5. 17. Het vleesch begeert teghen den geest, en de geest teghen het vleesch. Dese staen tegen malkanderen.
Rom. 8. 8. Het verstant des vleesches is de doot, maer het verstant des geestes is het leven en de vrede.