Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] Ah frustra tentatur amor, cum fricet uterque. (Twee gelieven even kout dienen niet te zijn getrout.) Een, dien ick hier niet noemen magh, Die dede lestmael dit beklagh; Het dacht my nut dat ick het schreef, Op dat'et in de werelt bleef: Mijn vader is van harden aert, Hy wil dat ick sal zijn gepaert Met eene tegen mijnen zin, Met eene die ick niet en min; En sy is even soo gestelt, Dat haer de liefde niet en quelt; Want als ick met haer spreken sal, Dan zie ick staêgh mijn ongeval: Sy is soo vreemt, soo wonder vijs, Sy is soo kout gelijck een ijs, En als ick maer op haer en kijck, Soo wort ick stracx oock haers gelijck. Ick bid u, vader! wat ick kan, En maeckt my geen bedwongen man! Men perst geen menschen tot de trou, Men leyt geen vryers by de mou, Men paert geen vrijster tegen danck, Men siet geen liefde door bedwanck. Het vryen is een vrye saeck, Of anders is'et sonder smaeck: Dus, vader! sooje van my wacht De voncken tot een nieu geslacht, Wy twee gelieven even kout En dienen niet te sijn getrout; Want van twee kaerssen sonder vlam, Noyt eenigh licht in huys en quam. caricles apud Achillem Statium: Pater, inquit, divitiis inhians, Ingratam mihi affinitatem Affectal: me miserum! pecuniae Trador, ut uxori muncipium sim. Vid. cyprian. de spons. pag. 236. Ah! durus pater est, certam mihi seripsit amicam; Hanc ego non possum, cogor amare tamen: Cum subit illa mihi, gelidus stupor occupat artus; Nec minus illa suo pectore frigus alit: Alloquor hane titubans, alto mens leva vagatur, Haec quoque nil animo, quam sua pensa, gerit. Risit Amor, geminasque trahens sine lumine taedas: Haec vestri ardoris symbola, dixit, erunt. Vorige Volgende