Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Gheliefkens kijven doet liefde beclijven. anna. Al rijster nu en dan een woort, Dat onderlingh' uw' minn' verstoort, 't En is geen noot, weest niet beswaert; 't Is van de soete minn' den aert, Dat, als geliefkens werden gram, Haer dan vermeerdert liefdes vlam. Siet, die een meester-spronck vanght aen, Plagh eerst wat achter-waert te gaen, En stracx daer na, met meerder kracht, Springht over delven, over gracht; Slaet voorts u oogh op Venus kint, Wanneer hy sijnen boogh op-wint: Hoe dat de pees meer koomt beneên, Hoe datse snelder schiet daer heen. Wat waters in de smis ghedaen Doet stracx de vlam noch hooger gaen; En als den wijngaert wert gesnoeyt, Dan, meer als oyt, van vruchten vloeyt. Door kijven, pruylen, en gheklagh, Wert liefde stercker alsse plagh. Wel aen dan, sonder schroom of vrees, Set vry den minnaer op de pees; En, om te proeven sijn gedult, Bestraft hem somtijts sonder schult. ovid. Quae modo puguabant, jungunt sua rostra columbae, Quarum blanditias verbaque murmur habent. plaut. Amphiter. Irae interveniunt, rursus redeunt in gratiam, Verum irae si sorté eveniunt hujusmodi Inter eos, rursum si reversum in gratiam est, Bis tanto amici sunt inter se quam prius. seneca. Amans iratus multa mentitur sibi. Concordia sit carior diseordiâ. Vorige Volgende