Het Spaens heydinnetje
(1976)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
't Samensprake van Philogamus met SophroniscusMen wort oock moede taerten en pasteyen te eten, seyt de Fransman: en de lieffelickheyt van de somer selfs soude ons terstont vervelen, soose langer bleef duren alsse gemeenlick doet. Tiraq. ad. 1.2. connub. nu. 14. En om niet langer te wesen, soo siet ghy mijn besluyt: te weten, dattet nutter is, alleen om de redenen wille voren verhaelt, een vrouwe van een mismaeckt, immersGa naar voetnoot1 van een middelbaer gedaente, ten wijve te nemen, als eene van uyt-nemende schoonbeyt: en dat alles houde ick sonderlinge plaetse te moeten grijpen ten opsiene van geleerde lieden, ofte immers die haer werck maken van veel met boucken omme te gaen: want daer en wert niet een soo grooten beletsel gevonden voor luyden van letteren als een schoone vrouwe. Een groot rechtsgeleerde eertijts gevraeght synde, waerom hy nu getrout zijnde niet soo veel tijts en vlijts en bestede ontrent syn beroup, als te voren? hy antwoorde, vermits ick een vrouwe getrout hebbe. En daer tegens geseyt zynde, dat Socrates mede getrout is geweest, maer dat hy dies niet tegenstaende niet af en liet syn neerstigheyt in de Philosophie te doen, als te voren. Xantippe (seyde de docter) was norts en onvriendelick, en daer en boven (soo ick meyne) oock leelick; maer de mijne is vriendelick, en schoone.
Ga naar voetnoot* Phi. Ick ben te grooten lief-hebber van de schoonheyt, om langer tot haren nadeel te hooren spreken; hoewel ick in twijffel stelle, of het leste by u verhaelt tot haren nadeel is, dan niet. Doch hoe het zy, laet ons komen tot de naest-volgende geschiedenisse.
Soph. Mijn saken roepen my nu elders, jongelingh: oock soo hebbe ick het volgende trou-geval onlangs door-lesen, en mitsGa naar voetnoot2 de selsaemheyt van het selve wel rijpelick daer op gelet. Ghy leest het by u selven: ende als wy den anderenGa naar voetnoot3 wederom by gelegentheyt sullen komen te besoe- | |
[pagina 31]
| |
cken, soo willen wy van die vraeghstucken daer uyt ontstaende naerder spreken, soo het u ghevalt. Phi. Uwen voor-slagh vinde ick goet, weerde man, en gae my van nu af aen daer nae schicken.
Soph. Doet soo, Philogame, ende vaert wel. |