Het Spaens heydinnetje
(1976)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 32]
| |
Selsaem Trou-geval tvsschen een Spaens edelman, ende een heydinne;
| |
[pagina 33]
| |
Het roemt sigh dattet weet uyt yders hant te sien,
Wat yemant voor geluck of onheyl sal geschien.
Maiombe was het hooft van dese rouwe gasten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die staegh op haer bevel en op haer diensten pasten,Ga naar voetnoot10
Sy was loos, vals, doortrapt, en slim in haer bejagh,Ga naar voetnoot11
Soo veel als eenigh wijf op aerden wesen magh;Ga naar voetnoot12
Sy quam veel tot Madril of in de naeste steden.
Want mitse kluchtigh was, soo wertse daer geleden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Sy had in haer gevolgh al menigh gau verstant,Ga naar voetnoot15
Soo datse gunst en hulp by al de jonckheyt vant.
Sy stal eens seker kint te midden opter straten,
Dat uyt een edel huys daer eensaem was gelaten,Ga naar voetnoot18
Het was een aerdigh dier, maer jongh en wonder teer,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En 't is maer twee jaer out, of slechts een weynigh meer.
De meyt, wiens ampt het was hier op den dienst te passen,Ga naar voetnoot21
Die gaf de buert een praet, en liet het wicht verrassen:
Maiombe was verblijt, niet om het geestigh kint,Ga naar voetnoot23
Maer datse rijck gewaet ontrent syn leden vint.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Sy geeft haer metten buyt in onbekende vlecken,Ga naar voetnoot25
En waer het onguer heir genegen is te trecken.Ga naar voetnoot26
Doch wat de moeder socht, en waer de vader schreef,
Men hoort niet hoe 't haer gingh, of waer het meysje bleef.
Hoe nau daer wort gevraeght, hoe nau daer wort vernomen,
30[regelnummer]
Men weet niet wat geval het kint is over-komen:
Waer dat men immer sont, of waer men vragen kan,Ga naar voetnoot31
'T is al om niet gepooght, geen mensch en weter van.
Maiombe liet het kint verscheyde dingen leeren,
| |
[pagina 34]
| |
Waer mede dat het mocht syn teere jeught vereeren,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Eerst singen na de kunst, oock springen op de maet,
En wat na 's lants gebruyck een vrijster geestigh staet.Ga naar voetnoot36
Het kint wast onderwijl, en leerde vreemde saken,
En grepen na de kunst, en veelderhande spraken,Ga naar voetnoot38
En selsaem hant-gespel, en ick en weet niet wat,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Waer van schier niet een mensch de rechte gronden vat.Ga naar voetnoot40
Het was van schoone verw, en vrolick in het wesen,Ga naar voetnoot41
Daer is een diep vernuf in syn gelaet te lesen:
Het had een wacker oogh, en swart gelijck een git,Ga naar voetnoot43
Syn aensicht even-wel is uyter-maten wit.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Het kon syn frissche jeught, syn wel-gemaeckte ledenGa naar voetnoot45
Tot alderley gedans en alle spel besteden;Ga naar voetnoot46
In vougen dat het volck, en wie het maer en sagh,Ga naar voetnoot47
Sigh van het aerdigh dier als niet versaden magh.
Noch kan de jonge maeght geen kleyne lust verwecken,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Als sy met haer gesangh de sinnen weet te trecken:
Men vindt dat hare stem een yders herte steelt,Ga naar voetnoot51
Wanneerse maer een reys een aardigh deuntjen queelt.Ga naar voetnoot52
Maer des al niet-te-min sy wil geen vuyle dingen,
Sy wil geen dertel jock, geen slimme rancken singen;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Haer mont is wonder heus, haer oir en sinnen teer,Ga naar voetnoot55
Al wat oneerlick luyt en singhtse nimmermeer.Ga naar voetnoot56
Des heeftse by haer volck soo veel ontsagh gekregen,Ga naar voetnoot57
Dat sy het menighmael geleyt in beter wegen:
En schoon dat hun de mont tot vuylheyt is gewent,
| |
[pagina 35]
| |
60[regelnummer]
Men hoort geen dertel woort als syder is ontrent.Ga naar voetnoot60
En of oock al het rot tot stelen is genegen,Ga naar voetnoot61
Sy straft het vuyl bejagh en isser heftigh tegen:Ga naar voetnoot62
En mits sy wonder veel met sangh en spelen wint,
Soo is Maiombe selfs tot stelen niet gesint.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Doch sooder eenigh dingh bywijlen is genomen,Ga naar voetnoot65
Sy doetet aen den dagh en voor de lieden komen;Ga naar voetnoot66
Maer al door sneegh beleyt en met een loosen vont,Ga naar voetnoot67
Soo datter niet een mensch en weet den rechten gront.Ga naar voetnoot68
Sy riep een van den hoop, en liet hem veerdigh draven,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En liet, wat yemant stal, in eenigh velt begraven,
En dat of by een boom, een hooght of kromme bocht,
Ten eynde men het pant by teyckens vinden mocht.Ga naar voetnoot72
En wertse dan gevraeght op 't gunter is gestolen,Ga naar voetnoot73
En wie het heeft ontvremt, en waer het is verholen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Soo maecktse voor het volck een wonder vreemt verhael,
In woorden sonder slot in onbekende tael.Ga naar voetnoot76
Maer seyt dan op het lest, dat onder gene linden,Ga naar voetnoot77
Of aen den naesten bergh het goet is uyt te vinden:Ga naar voetnoot78
En als men dan het kraem daer uyter aerden track,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Soo wast dat al het lant van hare wonders sprack.Ga naar voetnoot80
Doch sy wist boven al haer saken aen te leggen,Ga naar voetnoot81
Om aen de losse jeught geluck te konnen seggen;Ga naar voetnoot82
Het schijnt dat sy den gront van alle zielen kent,
| |
[pagina 36]
| |
En schier wat yder mensch in syn gedachten prent.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Sy wist al watter loopt op in de hant te kijcken,Ga naar voetnoot85
En hoe dat yemants aert kan uyt het wesen blijcken,Ga naar voetnoot86
En wat een kleyn, een groot, een puntigh hooft beduyt,
En wat men uyt een oogh of ander lidt besluyt.Ga naar voetnoot88
Oock uyt den neus alleen soo kanse gronden trecken,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Waer heen dat yemants lust of gulle sinnen strecken;Ga naar voetnoot90
Want isse plomp, of scherp, of hoogh, of bijster plat,
Sy heeft van stonden aen syn aert daer uyt gevat.
Sy wist als op een draet, nae mate van de jaren,Ga naar voetnoot93
Wat yder over-koomt en plagh te wedervaren,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En wat een teere maeght in haer gewrichte voelt,Ga naar voetnoot95
En wat een jonge wulp ontrent den boesem woelt.Ga naar voetnoot96
Sy weet (gelijck het schijnt) de gangen van de sterren,
Waer in het klouckste breyn by wijlen kan verwerren:
Sy weet en wat de son en wat de mane dreyght,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En waer toe sigh het jaer en al den hemel neyght.Ga naar voetnoot100
Een wie haer openbaert wanneer hy is geboren,
Dien weetse by gevolgh syn leven na te sporen:Ga naar voetnoot102
Nu spreecktse wonder breet van druck en ongeval,Ga naar voetnoot103
En offer yemant arm of machtigh werden sal.
105[regelnummer]
Sy weet den leven-streep in yders hant te wijsen,
Daer uyt een vremt gevolgh en groote dingen rijsen;Ga naar voetnoot106
Want is de linij recht en sonder krommen tack,
Soo roemtse stage vreught en nimmer ongemack.
Maer valtse dickmael scheef en in verscheyde bochten,
| |
[pagina 37]
| |
110[regelnummer]
Soo wort hy dien het raeckt met droufheyt aen-gevochten.Ga naar voetnoot110
Indiense somtijts rijst, en dan eens neder koomt,
Soo dienter voor gewis een swaren val geschroomt.
Sy gaet hier bijster hoogh, sy kent een yders wesen,Ga naar voetnoot113
Sy kan oock rijcken selfs uyt hant of vingers lesen:
115[regelnummer]
En somtijts groot verlies, en somtijts grooten schat,
En somtijts wel een galgh, of oock een schendigh rat.Ga naar voetnoot116
Sy wijst een vrijer aen, wanneer hem staet te paren,Ga naar voetnoot117
Een vrijster ofse veel of luttel heeft te baren,
En ofse by den man sal wesen liefgetal,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dan of hy buyten haer syn lust gebruycken sal.Ga naar voetnoot120
Dit meynt schier al het volck alsoo te moeten wesen;Ga naar voetnoot121
Soo dat haer laegen naem gansch hooge was geresen,Ga naar voetnoot122
En al vermits sy breet in desen handel weyt,Ga naar voetnoot123
En van het naer geheym soo klare reden seyt.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Genaeckt men eenigh dorp daer weetse flucx te vragen,
Hoe sigh in haer bedrijf de meeste lieden dragen,Ga naar voetnoot126
En wie sigh daer ontgaet in lust of dertel bloet,Ga naar voetnoot127
Doch meest wat over-al de losse jonckheyt doet.
En als sy gasten vint daer yet op valt te seggen,
130[regelnummer]
Soo weetse na de kunst haer saken aen te leggen;Ga naar voetnoot130
Sy maekt aen yder mensch syn feylen openbaer,Ga naar voetnoot131
Als of uyt syn gesicht het quaet te vinden waer.
Wat sy van yemant weet dat veynst sy als te lesen
Of uyt het oogh alleen, of uyt het ander wesen:Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En dit noch altemael met soo een gauwen streeck,Ga naar voetnoot135
| |
[pagina 38]
| |
Constançe en het bedlegerige meisje (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636)
A. Mattham naar J. Olis | |
[pagina 39]
| |
Dat oock de sneeghste man verwondert stont en keeck.Ga naar voetnoot136
Als haer een juffer vraeght, wat man haer staet te trouwen,Ga naar voetnoot137
Sy kan het nieusgier volck gansch aerdigh onderhouwen;Ga naar voetnoot138
Sy spreeckt als door een wolck en noyt met open mont,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En al haer gansch beleyt dat heeft een loosen gront.Ga naar voetnoot140
Hoe oyt de sake valt sy kan het al verdrayen,Ga naar voetnoot141
Sy kan de gauste selfs met schijn van reden payen;Ga naar voetnoot142
En alsse dan een reys de rechte gronden treft,Ga naar voetnoot143
Dan isset dat men haer tot in de lucht verheft.
145[regelnummer]
Men hielt dat sy gestaegh een geest met haer geleyde,
Die haer als in het oir verholen dingen seyde:
En mits dit al geschiet door soo een jonge maeght,
Soo isset dat het spel hun des te meer behaeght.
'T geviel om desen tijt dat in dien eygen lande
150[regelnummer]
Een jongh een aerdigh dier door jeught en liefde brande,Ga naar voetnoot150
En hy die haer het breyn en oock den geest besat,Ga naar voetnoot151
Was even als de maeght met hare min gevat.
Maer daer en was geen raet om oyt te mogen paren,Ga naar voetnoot153
Vermits sy niet gelijck in goet of staet en waren;Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
De juffer is te rijck, als maer een eenigh kint,
Soo dat haer drouve vrient voor hem geen troost en vint.Ga naar voetnoot156
Giralde lijckewel die bleef tot hem genegen,Ga naar voetnoot157
En is om synent wil als sieck te bed gelegen;
Maer seyt het niet een mensch wat haer van binnen schort,
160[regelnummer]
Soo datse menighmael veel drouve tranen stort.
| |
[pagina 40]
| |
Of schoon een ander lacht, sy kan geen vreughde rapen,Ga naar voetnoot161
Sy kan haer in den nacht niet geven om te slapen,Ga naar voetnoot162
Sy klaeght, en (soo het schijnt) sy voelt gestage pijn,
En desen onverlet sy wil geen medeçijn.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Haer vader niet-te-min die liet een doctor halen,
Maer die gingh even-staegh als in het wilde dwalen;Ga naar voetnoot166
Hy weet niet watter schort, hy weet niet wat te doen,
Hy weet voor hare quael geen sap of heylsaem groen.Ga naar voetnoot168
Hy staet als buyten spoor, en is geheel verlegen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En al wat hy begint dat zijn bekaeyde wegen:Ga naar voetnoot170
Dies seyt hy, dat het quaet een langer tijt behouft,Ga naar voetnoot171
En, siet, hier is het huys ten hooghsten in bedrouft.Ga naar voetnoot172
Iuyst op dien eygen tijt soo quammer Preçiose,Ga naar voetnoot173
Op datse daer ontrent een goede plaets verkose
175[regelnummer]
Voor haer, voor haer gevolgh, en voor het gansche rot;Ga naar voetnoot175
Dies wortse veel gesien ontrent het naeste slot.Ga naar voetnoot176
De vrouwe van het huys, bewust van hare saken,Ga naar voetnoot177
Wou door het aerdigh dier haer dochter wat vermaken;
En daerom sentser om, en leytse voor het bedt,
180[regelnummer]
En seyde: Niemant weet wat dese vrijster let.Ga naar voetnoot180
Ghy siet eens wat haer schort, en soo ghy weet te seggenGa naar voetnoot181
Hoe wy dit selsaem stuck behooren aen te leggen,Ga naar voetnoot182
Mijn gunste, soete maeght, die sal u zijn getoont,Ga naar voetnoot183
En ghy van mijner hant ten hooghsten zijn geloont.
185[regelnummer]
Daer vingh het geestigh dier de vrijster aen te sprekenGa naar voetnoot185
| |
[pagina 41]
| |
Met wonder soet beleyt en ongewoone streken,Ga naar voetnoot186
Het queelt een geestigh dicht, het speelt een aerdigh liet;
Maer wat het immer doet ten baet de siecke niet.Ga naar voetnoot188
Als dit Constançe merckt sy gaet sigh naerder setten,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Sy gaet in meerder ernst op alle dingen letten,
Sy bid dat al het volck wil uyt de kamer gaen,Ga naar voetnoot191
En sprack de siecke maeght in dese woorden aen:
Ey lieve segh een reys (ick dien het toch te weten)
Hebt ghy ontijdigh freuyt of harden kost gegeten,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Of is u swacke maegh met suycker overlast,Ga naar voetnoot195
Of hebje by geval te langen tijt gevast?
Of is u 't lijf verdraeyt van op de jacht te rijden,
Of door een harden val gebracht in bitter lijden?
Of is u bloet verhit door al te langen dans,
200[regelnummer]
Of hebje laet gewaeckt ontrent de maeghde-krans?Ga naar voetnoot200
Of isser yet verstopt in uwe teere leden,
Daer van ghy die het lijt alleen verstaet de reden?
Of isser yet verstelt in uwen teeren schoot?Ga naar voetnoot203
Een maeght magh aen een maeght wel seggen haren noot.
205[regelnummer]
Spreeckt ront gelijck het dient van u verholen wesen,Ga naar voetnoot205
Ghy sult door mijn behulp in korten zijn genesen;Ga naar voetnoot206
Ick weet wat aen de jeught by wijlen kan geschien,
En schoon al ben ick jongh ick hebbe veel gesien.
Giralde seyde neen op al haer snege vragen,
210[regelnummer]
Dies gaet Constançe voort en opent nieuwe lagen;Ga naar voetnoot210
Hoort (seytse) kenje niet een hups en aerdigh quant,
De schoonste van de stadt, jae van het gansche lant.
| |
[pagina 42]
| |
Hebt ghy hem menighmael niet geestigh hooren praten,
Of door een gunstigh oogh tot in het hert gelaten?Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Waerom doch soo geveynst, dat ghy soo langen tijtGa naar voetnoot215
Hem in bedencken hout en niet te wil en zijt?Ga naar voetnoot216
Ey lieve, sooje meent den vrijer oyt te trouwen,Ga naar voetnoot217
En wilt hem niet te langh in angst en twijffel houwen.
Een die syn tanden breeckt als hy een note kraeckt,
220[regelnummer]
Diens vreught is niet te groot schoon hy de keeren smaeckt.Ga naar voetnoot220
Giralde kreegh een blos, en wert geheel ontsteken,Ga naar voetnoot221
Als sy dit geestigh dier van vrijen hoorde spreken;Ga naar voetnoot222
En schoon sy veynsen wou, haer bloet is boven haer,Ga naar voetnoot223
Dat maeckt haer innigh hert ten vollen openbaer.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Haer geest is op den loop, haer pols begon te jagen,
En al met vreemt gewoel van ongelijcke slagen.
Constançe wederom: Nu sie ick watter schort;
Ghy (wat ick bidden magh) en doet u niet te kort.Ga naar voetnoot228
Spreeckt soo de reden eyscht, en laet u moeder weten,
230[regelnummer]
Wat voor een edel geest u sinnen heeft beseten.Ga naar voetnoot230
Want hoe ghy langer swijght, en meer u sieckte deckt,Ga naar voetnoot231
Hoe dattet uwe jeught tot grooter hinder streckt.Ga naar voetnoot232
De siecke vrijster sucht, en al haer leden beven,
Haer sinnen even-selfs die worden om-gedreven,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Nu sie ik (sprack de maeght) wat kunst en wijsheyt doet;
Ghy weet, gelijck het blijckt, den gront van mijn gemoet,
Des wil ick nu voortaen in geenen deel verswijgen,Ga naar voetnoot237
Waer na te deser uyr mijn jonge sinnen hijgen.
| |
[pagina 43]
| |
Wat dienter meer geveynst? ick ben van liefde kranck,
240[regelnummer]
En dat heeft nu geduert wel seven maenden lanck.
Wilt dit nu met beleyt mijn ouders openbaren,
En raet hun acht te slaen op mijn bedroufde jaren.Ga naar voetnoot242
Want soo ick dien ick min niet haest genieten magh,Ga naar voetnoot243
Soo is de gront geleyt van mijnen lesten dagh.
245[regelnummer]
My sal geen spruyt, of kruyt, geen sap, of pap genesen;Ga naar voetnoot245
Ick sal begraven zijn, ick wil begraven wesen,Ga naar voetnoot246
Indien ick niet en krijgh hem die mijn hert bemint,
En sonder wien mijn ziel geen rust op aerden vint.
Terstont na dit gespreck soo stortse duysent tranen,
250[regelnummer]
Die met een stage veur haer teere wangen banen.Ga naar voetnoot250
Constance troost de maeght, en geeft haer goede moet,
En stremt, door soet gespreck, haer gullen tranen-vloet.Ga naar voetnoot252
Hier op is, des versocht, de moeder in-gekomen,Ga naar voetnoot253
Die had tot haer behulp een doctor met genomen;
255[regelnummer]
Constançe gaeter by, maer trat bezijden af,Ga naar voetnoot255
Daer sy haer met bescheyt het stuck te kennen gaf.Ga naar voetnoot256
Het speet de medeçijn, dat sy de rechte grondenGa naar voetnoot257
Van dese maeghde-quael had kunstigh ondervonden;Ga naar voetnoot258
Te meer, vermits hy weet dat oock de klouckste manGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Dit uyt geen herte-slagh of ader voelen kan.
Maer als hy in gespreck met haer began te treden,
Doen gingh Constançe ront, en gaf hem dese reden:Ga naar voetnoot262
Een maeght van achtien jaer, af-keerigh van genucht,Ga naar voetnoot263
Die veeltijts sonder slaep geheele nachten sucht,
265[regelnummer]
Die, als men slechts begint van vrijers yet te spreken,
Verandert in gebaer, en laet haer woorden steken,Ga naar voetnoot266
| |
[pagina 44]
| |
Die staegh wil eensaem zijn, en nimmer uyt en gaet,
En, schoon al isse jongh, het soet geselschap haet:
Die geel en deerlick siet, en leeft als sonder eten,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Wat soo een vrijster schort dat heb ick wel te weten;Ga naar voetnoot270
Ick segge, dat geen salf haer oyt genesen kan,
Maer dat haer stil gebreck vereyst een rustigh man.Ga naar voetnoot272
Hier by koomt dat ick sie haer oogen in-gesoncken,
Maer vierigh even-wel, gelijck als helle voncken,
275[regelnummer]
Haer pols geweldigh ras, haer water bijster root.
Hoe? kan dit anders zijn als enckel minne-noot?Ga naar voetnoot276
Voor my ick stel het vast. ghy mooght het overleggen,
V dochter even-selfs sal u de waerheyt seggen,Ga naar voetnoot278
Soo ghy haer recht bevraeght; want, na haer saken staen,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
De noot die roept om hulp, daer is geen veynsen aen.
De doctor laet de spijt, na deze woorden, varen,
En prijst het rijp verstant in soo onrijpe jaren;
Soo dat hy naderhant haer niet als eer bewees,Ga naar voetnoot283
En met een vollen mont haer snege vonden prees.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Of nu het listigh dier yet van den handel wiste,Ga naar voetnoot285
Dan of het na de kunst en schijn van reden giste,Ga naar voetnoot286
En stel ick niet te vast; doch hoe het immer was,Ga naar voetnoot287
De vrijster kreegh een man, en hare koorts genas.
Soo haest de jonge maeght haer vont te zijn genesen,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Soo wou sy metter daet beleeft en danckbaer wesen,Ga naar voetnoot290
Sy let hoe 't heydens volck gansch sober is gekleet,Ga naar voetnoot291
En 't is haer teere jeught een innigh herten-leet.
Sy sprack haer moeder aen: Van yemant gunst ontfangen
Doet stracx een billick hert met alle vlijt verlangenGa naar voetnoot294
| |
[pagina 45]
| |
295[regelnummer]
Om weder-gunst te doen. Vrou moeder, 't is bekent
In wat een drouven stant mijn ziele was belent;Ga naar voetnoot296
Nu ben ick (Gode lof) gesont in al de leden,
Ghy toont een danckbaer hert, dat leert de wijse reden;Ga naar voetnoot298
Dit heir is wonder naeckt, ghy kleet het schamel rot,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Dat sal haer dienstigh zijn, en lief aen onsen God.Ga naar voetnoot300
Voor al en dient by ons de vrijster niet vergetenGa naar voetnoot301
Die u van mijn verdriet de gronden leerde weten.
Indien ick yet vermagh, soo weest toch hier beleeft;
Al wie den naeckten kleet ontfanght meer als hy geeft.
305[regelnummer]
De moeder wederom: Dit zijn gansch rouwe menschen,Ga naar voetnoot305
Die om geen prachtigh kleet, en min om rijckdom wenschen;
Sy dwalen evenstaegh, dat is haer oude wet,Ga naar voetnoot307
Het gelt dient haer tot last, een kleet maer tot belet.Ga naar voetnoot308
Dus schoon ick haer een kleet wou om de leden hangen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Ick houdet voor gewis men soudet niet ontfangen.
Ké moeder, seyt de maeght, ghy zijt my wat te taey,Ga naar voetnoot311
Ey lieve, schenckse wat al waret enckel baey.Ga naar voetnoot312
Laet haer doch uwe gunst om mijnen t'wil verwerven,
En laet my des te min wanneer ghy koomt te sterven;Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
De moeder lougher om, en prees de goede ziel,Ga naar voetnoot315
Maer soo dat van de gift of niet of weynigh viel.Ga naar voetnoot316
Als yemant naer een quael bekoomt syn vorigh wesen,Ga naar voetnoot317
En dat een jonge wulp van krevel is genesen,Ga naar voetnoot318Ga naar voetnoot318
En dat een schippers gast sigh op het drooge siet,Ga naar voetnoot319Ga naar voetnoot319
| |
[pagina 46]
| |
320[regelnummer]
Dan smelt een danckbaer hert wel licht tot enckel niet.Ga naar voetnoot320
Giralde lijckewel, nu onder echte wetten,Ga naar voetnoot321
Beschonck het geestigh dier met hondert pistoletten,Ga naar voetnoot322
Een bruyt-stuck voor den dienst. Daer lough het gierigh wijf,Ga naar voetnoot323
En vont in dit verhael een aerdigh tijt-verdrijf.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Dit maeckt de jonge maeght vermaert in alle steden,
Mits sy de vrijsters kent tot in haer diepste leden,Ga naar voetnoot326
En 't bracht aen 't gansche rot geen kleyne baten in;
Want daer Constançe quam daer wasset al gewin.
Maiombe die sigh liet haer beste-moeder noemen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
En laet geen vreemde mans ontrent haer nichte komen,Ga naar voetnoot330
Sy neemt haer evenstaegh met al de sinnen waer,
En waer de bende reyst, sy slaept benevens haer.
Daer was ontrent Madril een buyten-hof te vinden,Ga naar voetnoot333
Bevrijt met boom-gewas van alle sture winden,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Hier viel om desen tijt een openbare feest,Ga naar voetnoot335
En daer bewees de maeght haer uytgelesen geest.
Daer is een prijs geset voor die met aerdigh singen,Ga naar voetnoot337
Daer is een prijs geset voor die met luchtigh springenGa naar voetnoot338
Sou sweven boven al; en 't is de snege maeghtGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Die aen het nieusgier volck in beyde meest behaeght.
Ga naar margenoot+ De knopjens van yvoir die aen haer vingers waren,Ga naar voetnoot341
Gaen boven alle spel en boven alle snaren;Ga naar voetnoot342
Want alss' haer soete stem en rasse vingers roert,Ga naar voetnoot343
| |
[pagina 47]
| |
Soo wort al wie het hoort door lusten om-gevoert.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
'T en is door geen gespreck de menschen uyt te leggen,Ga naar voetnoot345
'T en is (na mijn begrijp) met woorden niet te seggen,
Wat schoonheyt al vermagh. De kunst is liefgetal,Ga naar voetnoot347
Maer koomter schoonheyt by soo gaetse boven al.
Daer was om desen tijt een ridder in den velde,
350[regelnummer]
Die meest het kleyne wilt met snege bracken quelde:Ga naar voetnoot350
En t'wijl hy in de jacht sigh al te besigh hout,
Soo raeckt hy buyten spoor te dolen in het wout.
Hy weet geen jagers meer, hy weet geen snelle winden,Ga naar voetnoot353
Hy weet in al het bosch syn pagjen niet te vinden:Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Maar t'wijl hy eensaem dwaelt, verneemt hy nevens hemGa naar voetnoot355
Een wonder soeten galm, een onbekende stem.
Hy staet een weynigh stil tot by hem is vernomenGa naar voetnoot357
Van waer het soet geluyt tot hem was af te komen,Ga naar voetnoot358
En daer op trat hy voort, en met een stillen gangh
360[regelnummer]
Soo quam hy in het dal van waer men hoort den sangh.
En mits hy tot de plaets nu dichte quam genaken,Ga naar voetnoot361
Soo gaet hy door het loof een open ruymte maken,Ga naar voetnoot362
Ten eynd' hy mochte sien wie in het naeste grasGa naar voetnoot363
Soo wonder aengenaem van sangh en stemme was.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Twee vrijsters aen den bergh die pluckten versche rosen,Ga naar voetnoot365
Die sy tot haer vermaeck uyt al de velden kosen,
En wat ter zijden af, ontrent een groenen bocht,Ga naar voetnoot367
Daer sat een jonger maeght die rose-kransen vlocht.
Een wijf van vreemt gelaet, geseten aender heyden,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Dat quam (gelijck het scheen) het jonge rot geleyden;Ga naar voetnoot370
| |
[pagina 48]
| |
En schoon sy mede pluckt, of rosen over-draeght,Ga naar voetnoot371
Soo heeftse staegh het oogh ontrent de jonge maeght.
En t'wijl men besigh is ontrent de versche bloemen,
Vernam Don Ian het volck dat wy heydinnen noemen,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En siet de jonge spruyt die in het groene sat
Heeft op den staenden voet hem door het oir gevat,Ga naar voetnoot376
Hem door het oogh verruckt. hy siet haer geestigh wesen,Ga naar voetnoot377
En hoort haer soete stem, en heeftet bey gepresen.Ga naar voetnoot378
En t'wijl hy staet en dut en op de vrijster siet,Ga naar voetnoot379
Soo hief sy weder aen, en songh een ander liet:Ga naar voetnoot380
381[regelnummer]
Schoon bloem-gewas, en edel kruyt
Van 's hemels dau gevoet,
En al wat uyter aerden spruyt,
Ghy wort van my gegroet.
Ick koom hier aen der heyden gaen,
Daer souck ick mijn vermaeck,
Ick gae op u mijn oogen slaen,
En 't schijnt dat ick ontwaeck.Ga naar voetnoot388
389[regelnummer]
Ick sie mijn beelt in uwe jeught,Ga naar voetnoot389
Dat my eerst heden blijckt.Ga naar voetnoot390
Ick schep mijn lust uyt uwe vreught,
Vermits ghy my gelijckt.
U schoone verw en frissche glansGa naar voetnoot393
Verçiert het gansche velt.
En, naer het seggen van de mans,
Ben ick oock soo gestelt.
397[regelnummer]
Maer daer is noch een ander stuck,Ga naar voetnoot397
Dat med' ons beyde raeckt;
Dat is dat ramp en ongeluck
Gansch licht tot ons genaeckt.Ga naar voetnoot400
Besiet hoe ras een bloemtje sterft,
En plat ter aerden sijght:Ga naar voetnoot402
Besiet hoe licht syn glans verderft,Ga naar voetnoot403
En dorre plecken krijght.
405[regelnummer]
Besiet hoe dat een frissche roos,
(Ick meyn een jonge maeght)
Een die men onder duysent koos,Ga naar voetnoot407
En al de jeught behaeght,
Besiet hoe licht een schoone blom
Verliest haer eersten glans;
Schoon sy was lief en wellekom
By alle jonge mans.
| |
[pagina 49]
| |
Maeghde-Wapen (Houwelyck, 1625)
Maker onbekend | |
[pagina 50]
| |
Wapen-schilt der Eerbare Maeghden (Maeghden-Plicht, 1618)
Maker onbekend | |
[pagina 51]
| |
413[regelnummer]
Wel roosjens, ciersels van het velt,
Kan dit alsoo geschien?
En ist met u alsoo gestelt,
Soo dienter in versien.Ga naar voetnoot416
Maer segh wat kan u beter zijn,
Als datje wort gepluckt?
Niet door een bock of gortigh swijn,Ga naar voetnoot419
Om soo te zijn verdruckt.Ga naar voetnoot420
421[regelnummer]
Maer om te zijn een hupsche kroon,Ga naar voetnoot421
Ter eeren van de jeught.
Uw plucker tot een soete loon,
En tot een stage vreught.
En of u tijt is wonder kort,Ga naar voetnoot425
Maeckt daerom geen getreur;
Want schoon een frissche roos verdort,
Sy hout een soeten geur.
429[regelnummer]
Wel nu wy staen in eenen graet,Ga naar voetnoot429
O çiersel van het wout,
Koom geef my doch van uwen raetGa naar voetnoot431
Die ghy voor sekerst' hout.
Moet oock mijn bloemtje t'syner tijt
Van yemant zijn gepluckt?Ga naar voetnoot434
Ga naar margenoot+ Iae, vryster, soojet weerdigh zijt,Ga naar voetnoot435
En soo het u geluckt.Ga naar voetnoot436
437[regelnummer]
Daer zijnder niet dan al te veelGa naar voetnoot437
Die staegh ten toone staen,Ga naar voetnoot438
Sy bieden ons een groene steel,Ga naar voetnoot439
Maer niemant wilder aen.Ga naar voetnoot440
Daer sweeft haer blat dan met den wint,
Als stof gemeenlick doet.Ga naar voetnoot442
Ach 't bloemtje dat geen plucker vint,
Dat treet men met den voet.
445[regelnummer]
Wel hoe! wat koomt hier voor geluytGa naar margenoot+
Geresen uit het wout?Ga naar voetnoot446
My dunckt hier sit een slimme guytGa naar voetnoot447
Gedoken in het hout.
Het mocht wel zijn de bocx-voet Pan,Ga naar voetnoot449
Die woont hier in het groen.
Dat is van outs de rechte man
Om vrijsters leet te doen.
453[regelnummer]
Wel lincker wie ghy wesen meught,Ga naar voetnoot453
Ick bid u weest gerust.
Mijn bloem, mijn roem, mijn teere jeughtGa naar voetnoot455
Is niet voor uwen lust
Ick wachte voor mijn beste pant,Ga naar voetnoot457
Tot troost van mijn verdriet,
Ick wachte vry een weerder hant;Ga naar voetnoot459
Maer u en wacht ick niet.
| |
[pagina 52]
| |
461[regelnummer]
Terwijl hem dit gebeurt met wonder groot vernougen,Ga naar voetnoot461
Soo koomt de nachtegael sigh by de vrijster vougen,Ga naar voetnoot462
En queelt daer uyte borst met soo een bly geschal,
Dat haer vermenghde stem verheught het gansche dal.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
De ridder onderdies gevoelt syn geest beroeren,Ga naar voetnoot465
Terwijl hy op de maeght alleen heeft sitten loeren.Ga naar voetnoot466
Wel of dit heydens kint (seyt hy met vollen mont)Ga naar voetnoot467
Eens op syn hoofs gekleet voor ons ten toone stont,
Waer sou haer schoonheyt gaen? van soo een aerdigh wesenGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
En is (gelijck ick meyn) in geenen tijt gelesen.Ga naar voetnoot470
Hier op soo treet hy toe, en geeft hem by de maeght,Ga naar voetnoot471
Die hy na syn gevolgh en na de jagers vraeght.Ga naar voetnoot472
Sy, met een heus gelaet, seyt geensins yet te wetenGa naar voetnoot473
Waer syn geselschap is; maer daer te zijn geseten
475[regelnummer]
Ten eynde sy een krans van groene kruyden vlocht,
Die haer dan op het feest tot çiersel dienen mocht.
Maiombe die alreeds den ridder had vernomen,Ga naar voetnoot477
Begon van stonden aen voor hare nicht te schromen,Ga naar voetnoot478
En maeckt haer daer ontrent, op datse mocht verstaenGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Wat haer de ridder seyt, en hoe de saken gaen.
Constançe was begaeft met soo een aerdigh wesen
Dat niemant haer gelaet genough en heeft gepresen,
Daer vloeyt uyt haren mont soo aengenamen lagh,
Dat sy de gunste won van die haer maer en sagh.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Haer zeden zijn beleeft, haer reden wel gebonden,Ga naar voetnoot485
Haer spraeck is enckel geest en niet als soete vonden;Ga naar voetnoot486
In 't korte, watse doet en watse neemt ter hant,
| |
[pagina 53]
| |
Don Juan en Constançe (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636)
A. Mattham naar Adriaen van de Venne | |
[pagina 54]
| |
Dat toont een goeden aert en ongemeen verstant.
De ridder onderdies ontstelt door heete voncken,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Heeft op dien eygen stont het soet vergif gedroncken;
En daerom als hy wist wie dat Maiombe was,
Soo is hy nevens haer gesegen in het gras:Ga naar voetnoot492
Soo is hy met het wijf in veelderhande reden,
En met Constançe selfs in langh gespreck getreden;Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Ten lesten berst hy uyt: U schoonheyt, geestigh dier,
Verweckt in mijn gemoet een wonder selsaem vier.
Ick wou, indien ick mocht, u trouwe dienaer wesen,
En soo u dat beviel, soo waer ick haest genesen,
Soo waer ick metter daet een gansch geluckigh mensch,
500[regelnummer]
En had door uwe gunst mijn vollen herten-wensch.
Het woort is nau geseyt, de soete Pretiose
Die kreegh hier op een blos gelijck een versche rose,Ga naar voetnoot502
Haer gramschap en met een haer schaemte zijn vermenght,
Als haer beroert gemoet hem dus syn antwoort brenght:Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Heer ridder (naer ick hoor) ghy zijt vol hoofsche treken,Ga naar voetnoot505
En hebt (naer ick vermoe) meer vrijsters uyt-gestreken;Ga naar voetnoot506
Ick weet (als ghy een maeght om hare schoonheyt vleyt)
Ick wetet, lieve vrient, al wattet is geseyt.Ga naar voetnoot508
Ick weet dat eens de vos bedroogh den slechten raven,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Als hy na spijse socht om hem te mogen laven;Ga naar voetnoot510
De raef had lecker aes en drough het in den beck,Ga naar voetnoot511
Dit sagh de loose vos, en speeld' hem desen treck:
Hy seyt hem, Aerdigh dier dat geestigh weet te singen,
En zijt van outs geleert in alle soete dingen,Ga naar voetnoot514
| |
[pagina 55]
| |
515[regelnummer]
Ey schenckt ons nu een reys een deuntjen na de kunst,
Dat sal ons heden zijn een teycken uwer gunst.
De raef, eylaes verlockt met dese troutel-reden,Ga naar voetnoot517
Die vought sigh om te doen gelijck hy was gebeden;Ga naar voetnoot518
En mits dat hy den beck tot singen open stelt,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Soo viel het lecker aes te midden op het velt.
Dat greep de slimme vos, en sonder langh te beyden
Begaf hy metten roof sigh midden opder heyden,
Daer at en lough het dier, en al met vollen mont,Ga naar voetnoot523
Terwijl de malle raef bedrouft en eensaem stont.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Ick ken (al ben ick jongh) den aert van 't listigh prijsen,
En weet wat ongemack hier uyt sou mogen rijsen,
Ick weet het watje soeckt, als ghy my gunste biet;Ga naar voetnoot527
Maer schoon ghy zijt de vos, ick ben de rave niet.
Ick ben een heydens kint veracht van alle menschen,
530[regelnummer]
Hoe kan u hoogh gemoet om mijn geselschap wenschen,Ga naar voetnoot530
Als slechts op desen gront, ten eynd' u geyle lustGa naar voetnoot531
Tot oneer mijner jeught eens mochte zijn geblust?Ga naar voetnoot532
Maer neen, gelooftet vry, geen man sal my belesen,
Dat ick in geyle lust hem sal ten dienste wesen.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Acht my voor die ghy wilt, en dat ick wesen magh,
Ick ben een vyandin van alle vuyl bejagh.Ga naar voetnoot536
Dat sal ick eeuwigh zijn. wel gaet dan elders jagen,Ga naar voetnoot537
Voor u en is geen kans mijn eere wech te dragen;
Weet datter onder 't volck dat ghy voor heydens groetGa naar voetnoot539
540[regelnummer]
Noch is een reyne ziel en onbevleckt gemoet.
Ghy dan, nadien ghy zijt genegen om te jocken,Ga naar voetnoot541
Gaet naer het dertel hof, en streelt de sijde rocken,
Soeckt daer bequame stof voor u ongure vreught,Ga naar voetnoot543
| |
[pagina 56]
| |
En laet my 't edel pant van mijne reyne jeught.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Als 't wijf op desen toon de vrijster hoorde spreken,
Heeft sy haer peck-swart hair een weynigh op-gestreken,
Als bly van dit gespreck. Ey, seytse, lieve vrient,
Hier is geen lichte koy die hoofsche linckers dient.Ga naar voetnoot548
De joncker als verbaest van soo gestrenge woorden,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Die hem als door het oir tot in het herte boorden,
Sagh op het fier gelaet van soo een jeughdigh dier,
En voelt te meer de kracht van syn inwendigh vier.Ga naar voetnoot552
En naer hy sonder spraeck een weynigh heeft geseten,Ga naar voetnoot553
Soo laet hij syn besluyt de strenge vrijster weten,
555[regelnummer]
En dat op desen voet; hy treckt van syner hantGa naar voetnoot555
Een ringh, een rijck juweel, een hellen diamant.
En seyt haer: Schoone maeght, ick sweere by mijn leven,
En by het ridderschap my van den prins gegeven,Ga naar voetnoot558
Ick sweere by het pant dat ghy voor oogen siet,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Dat u mijn trouwe ziel oprechte liefde biet.
'K en wil u, schoone blom, niet als een by-sit houwen,
Ick wil u na den aert van onse wetten trouwen,Ga naar voetnoot562
En tot een vast gemerck, siet daer een eeuwigh pant,Ga naar voetnoot563
Draeght dat tot mijnder eer aen uwe rechterhant.
565[regelnummer]
Te midden in het woort soo biet hy Pretiose
Een schoonen diamant. Sy, na een lange poseGa naar voetnoot566
Het stuck in haer gemoet te hebben overdacht,
Heeft dus, met heus gelaet, haer antwoort in-gebracht:
Wel joncker, na my dunckt, ghy schijnt het stuck te meenen,
570[regelnummer]
Maer ghy sult uwen staet in my te seer verkleenen;Ga naar voetnoot570
Ghy daerom letter op, eer dat ghy vorder gaet,Ga naar voetnoot571
| |
[pagina 57]
| |
Hier dient niet in gegaen als met besetten raet.Ga naar voetnoot572
Maer noch al boven dat, soo magh ick niet vergeten
Dat u in dit geval is dienstigh om te weten,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
En dat ick noodigh acht voor al te zijn gedaen,Ga naar voetnoot575
Eer dat wy tot besluyt in desen handel gaen.Ga naar voetnoot576
Ghy moest twee jaren langh in ons geselschap leven,Ga naar voetnoot577
En u aen onse wet ten vollen over-geven:
Ghy moest benevens ons gaen dolen achter lant,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
By wijlen sonder gelt en sonder eenigh pant:Ga naar voetnoot580
Ghy moest u machtigh goet en uwe groote staten,Ga naar voetnoot581
Ghy moest u prachtigh kleet geheelick achter laten,
Ghy moest in volle daet, en niet in loosen schijn,
Een spot, gelijck als wy, van al de werelt zijn;
585[regelnummer]
En dit al, goede vrient, om wel te mogen letten,Ga naar voetnoot585
Of nut en dienstigh is u sin op my te setten,
En med' aen d'ander zy, of my oock dienen souGa naar voetnoot587
Met u dit vry gemoet te binden aen de trou.Ga naar voetnoot588
Siet dit is ons gebruyck, ick spreke sonder veysen,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Ghy, soo het u belieft, gaet op de sake peysen;Ga naar voetnoot590
Dit moet de preuve zijn van uwe liefde, vrient,Ga naar voetnoot591
Of anders stelt het vast, dat ghy my niet en dient.Ga naar voetnoot592
Soo haest de ridder hoort het slot van dese reden,Ga naar voetnoot593
Hem rilt een koude schrick door al de gansche leden.
595[regelnummer]
Dies seyt hy: Dit ontwerp dat ghy hebt voort-gebracht,Ga naar voetnoot595
Gaet verde, soete maeght, en dient te zijn bedacht.Ga naar voetnoot596
Ick wil met rijp beraet het stuck gaen overleggen,
En u in ronde tael mijn antwoort komen seggen,
| |
[pagina 58]
| |
En dat te deser plaets, en in dit eygen dal,
600[regelnummer]
Soo haest de gulde son hier weder schijnen sal.Ga naar voetnoot600
Daer mede breeckt hy af; vermits hy had vernomen,Ga naar voetnoot601
Dat boven van den bergh syn jagers neder komen;
Die wenckt hy metter hant; soo dat het gansche rot
Met hem koomt af-gedaelt tot aen syn vaders slot.
605[regelnummer]
Hier treet de ridder in, en, schoon dat al de knechten
Zijn besigh op een ry de schotels aen te rechten,Ga naar voetnoot606
Hy des al niet-te-min onthout hem van den dis,
Vermits hy, soo het schijnt, geheel onlustigh is.Ga naar voetnoot608
Hy sluyt syn kamer toe, en gaet een wijle treden,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Hy spreekt tot syn gemoet, en al in losse reden,Ga naar voetnoot610
En dus, en weder soo, al sonder vast besluyt,
En berst noch op het lest in dese woorden uyt:
Eylaes! wat gaet my aen aldus te liggen mallen,Ga naar voetnoot613
En op soo lagen plaets mijn oogh te laten vallen,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Mijn oogh, mijn dertel oogh, mijn ongetoomde lust,Ga naar voetnoot615
Die niet aen dese kant en dient te zijn geblust?Ga naar voetnoot616
Sal ick mijn edel huys, mijn staet, en eere laten,Ga naar voetnoot617
En met soo vuylen hoop gaen loopen achter straten,
Gaen loopen door het rijck, en menigh ander lant,
620[regelnummer]
Alleen maer uyt een tocht van geyle minne-brant?
Sal ick, een Christen mensch, tot heydens my begeven,
En leyden nevens haer een rou en beestigh leven?Ga naar voetnoot622
Sal ick een macker zijn van desen vuylen hoop,
Een smaet van onsen God, en van den reynen doop?Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Sal ick mijn naeste bloet tot mijnen haet verwecken,Ga naar voetnoot625
En door het gansche rijck mijn voorstel doen begecken?Ga naar voetnoot626
Sal ick de schande doen aen mijn vermaerde stam,
| |
[pagina 59]
| |
Dat ick een heydens wijf in mijn geselschap nam?Ga naar voetnoot628
Dat ick, als tot een spijt van alle Christen-vrouwen,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Met soo een vuyl gebroet genegen ben te trouwen?Ga naar voetnoot630
Neen neen, ô hoogh gemoet, en doetet nimmermeer,Ga naar voetnoot631
Let op uws vaders huys en op u eygen eer.
Ghy houft voor u geen wijf by dit gespuys te soecken,Ga naar voetnoot633
En maken dat het volck u trouwen sal vervloecken.
635[regelnummer]
Hier in dees rijcke stadt en in dit machtigh hof,
Daer is tot u gerief al vry bequamer stof.Ga naar voetnoot636
Indien ghy zijt gepast met wel-gemaeckte leden,Ga naar voetnoot637
Koomt, als het u bevalt, maer uyt u huys getreden,
Daer woont de schoonheyt selfs, en dat in groot getal,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Daer u naeu-keurigh hert vernougen vinden sal.Ga naar voetnoot640
Indien ghy zijt vermaeckt met wel en net te spreken,Ga naar voetnoot641
En dat oock evenselfs en sal u niet ontbreken.
Indien ghy gelt begeert, of anders machtigh goet,
Ghy vindt het even daer, en dan oock edel bloet:Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Ghy vintet altemael, en watter is te wenschen,
Treckt maer u grilligh oogh van dees ongure menschen,Ga naar voetnoot646
Gaet kiest dat u betaemt, en trout met uws gelijck;Ga naar voetnoot647
Ghy vindt tot u gerief het gansche koninghrijck.
Maer wat magh ick, och arm! mijn jonge sinnen quellen,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
En mijn ellendigh hert in dese prangen stellen?Ga naar voetnoot650
Ick sie het klaer genough wat dienstigh is gedaen,
Maer wie kan in de jeught syn tochten wederstaen?Ga naar voetnoot652
Ick prijse reyne tucht en alle goede zeden,
Maer ick en kan de lust niet buygen na de reden:Ga naar voetnoot654
| |
[pagina 60]
| |
655[regelnummer]
Al ben ick met de jeught gedurigh in geschil,Ga naar voetnoot655
Ick worde wech-geruckt oock daer ick niet en wil.Ga naar voetnoot656
Ick word', eylaes! vervoert, en schoon ick wil het weren,Ga naar voetnoot657
Ick rake buyten spoor oock tegen mijn begeren.Ga naar voetnoot658
Het vleesch is wonder sterck, en 't is een deftigh man,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Die hier het velt behout en meester blijven kan.Ga naar voetnoot660
Ick gae dan wederom, ô schoone Pretiose,Ga naar voetnoot661
Mijn hert vermagh het niet dat ick een ander kose;
Ick ben in dat gepeys te verre wech geleyt,Ga naar voetnoot663
Ick hael het weder in al wat ick heb geseyt.Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Soo haest u geestigh oogh, u soet en aardigh wesen
Koomt als een helle son in mijnen geest geresen,
En dat ick sie den glans van u beleeft gelaet,Ga naar voetnoot667
Dan isset sonder kracht al wat u tegen gaet.
Geen mensch kan immermeer in desen my beschamen,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Als of soo slechten maeght my niet en sou betamen,Ga naar voetnoot670
En dat mijn grilligh hert hier sonder reden malt,Ga naar voetnoot671
Vermits mijn rouwe jeught hier in te lage valt.Ga naar voetnoot672
Ey draeyt doch eens het oogh, en siet na d'oude jaren,Ga naar voetnoot673
Het stuck dat sal gewis sigh anders openbaren;
675[regelnummer]
Wat isser doen ter tijt, wat isser al bedocht,
Om by een geestigh dier te vinden dat men socht?Ga naar voetnoot676
Iupijn, wel eer geseyt de grootste van de goden,Ga naar voetnoot677
Is uyt syn hoogen troon tot in het wout gevloden,
En heeft daer aen-gedaen het wesen van een stier,Ga naar voetnoot679
| |
[pagina 61]
| |
680[regelnummer]
Of van een wilde swaen, of ander selsaem dier.Ga naar voetnoot680
Heeft niet Alcmenaes soon, die monsters had verwonnen,Ga naar voetnoot681
Den spin-rock aen-geveert, en als een wijf gesponnen,Ga naar voetnoot682Ga naar voetnoot682
En vry al meer gedaen dat noyt een deftigh man,
Bezijden dit geval, ter eeren duyden kan?
685[regelnummer]
Hoe menigh edel vorst, een kroon gewoon te dragen,
Is inder haest verruckt door heete minne-vlagen,Ga naar voetnoot686
Niet door een hoofsche maeght, of groote koningin,Ga naar voetnoot687
Maer, ick en weet niet hoe, een sloir, een harderin?Ga naar voetnoot688
Daer is, men weet niet wat, in onsen geest verholen,
690[regelnummer]
En doet al menighmael de wijste lieden dolen,
Het brenght hen inden geest een aengename pijn,
En seyt: Dat Gode vought wien kan het schande zijn?Ga naar voetnoot692
Soo haest het groote licht de sterren heeft verdreven,
Soo gaet de jongelingh sigh op den wegh begeven,
695[regelnummer]
Hy vint het oude wijf, hy vint de jonge meyt
Ter plaetse daerse bleef en daer het was geseyt.Ga naar voetnoot696
Hy viel, terwijl hy gaet, in veelderley gedachten,
Die hem syns vaders huys vry hooger deden achten,Ga naar voetnoot698
Die hem van nieuwen aen gaen brengen in den sin,
700[regelnummer]
Syn vremde dweepery en noyt bekende min.Ga naar voetnoot700
Dies valt hy in beraet, of hy sal weder keeren,
Dan of hy syn gemoet sal laten overheeren;Ga naar voetnoot702
En, siet, de reden wan, de vremde liefde weeck,
En, soo het schijnen mocht, syn eerste lust besweeck.
705[regelnummer]
Maer juyst in dit gepeys doen sagh hy Pretiose,Ga naar voetnoot705
En scheen in haer gelaet gelijck de versche rose,Ga naar voetnoot706
Oock schoonder alsse plagh. Dies als hy nader quam,Ga naar voetnoot707
| |
[pagina 62]
| |
Soo wert van desen roock terstont een helle vlam.
Iuyst soo gelijck een keers te voren eens ontsteken,
710[regelnummer]
Waer van dien eygen stont het leven is geweken,
Indiense maer een reys genaeckt een hellen brant,Ga naar voetnoot711
Is op den staenden voet in haren eersten stant:Ga naar voetnoot712
Soo vaert de jongelingh. Hy koomt tot haer getreden,Ga naar voetnoot713
Hy seyt haer: Weerde maeght, ick schenck u dese leden,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Ick ben bereyt te doen wat ghy bevelen sult,
En watter komen magh te dragen met gedult.
Ick ben van nu bereyt u wijsen aen te vangen,Ga naar voetnoot717
Laet my terstont een kleet van u geselschap langen;Ga naar voetnoot718
Ick sal om uwen t'wil met blijdschap onderstaenGa naar voetnoot719
720[regelnummer]
Dat nimmer edelman of ridder heeft gedaen.Ga naar voetnoot720
Dit seyt hy, en terstont began hy uyt te trecken
Al wat syn edel lijf voor desen plagh te decken;
Soo dat hy eer een uyr daer op den velde staet
In als soo toe-gerust gelijck een heyden gaet.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Stracx koomt het gansche rot den man bewellekomen,Ga naar voetnoot725
En hy wort onder hen als broeder aen-genomen;
Daer wort syn hooft gewiet te midden in de schaer,Ga naar voetnoot727
Maer al met naer geheym en wonder vremt gebaer.Ga naar voetnoot728
De naem die hem wel eer was in den doop gegeven,
730[regelnummer]
Om als een Christen-mensch voortaen te mogen leven,
Wort by hem voor het volck ten vollen af-geleyt,Ga naar voetnoot731
Soo dat hy nu voortaen Andreas wort geseyt.
Een met een grijsen kop die quam tot hem getreden,
En biet hem veel gelucx, en seyt hem dese reden:Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Ghy, die als nieuwelingh in ons geselschap treet,
'T is nut dat ghy den gront van onse rechten weet.Ga naar voetnoot736
| |
[pagina 63]
| |
Ick dan, een opper-hooft van onse med'gesellen,
Wil voor u klouck verstant ons wetten open stellen.
Voor eerst en heeft ons volck geen dingh voor hun alleen,
740[regelnummer]
Wat yder wint of vint dat is voor ons gemeen.Ga naar voetnoot740
De vrouwen neem ick uyt; die mogen na de wettenGa naar voetnoot741
Haer bedde nimmermeer in eenigh deel besmetten.Ga naar voetnoot742
Want als haer eenigh wijf hier in te buyten gaet,Ga naar voetnoot743
Dat wort van stonden aen gelevert aan den Raet,
745[regelnummer]
En die laet overluyt terstont het vonnis lesen,
Dat sy onweerdigh is op aerden meer te wesen.
Dies houft men beul, noch galgh, noch sweert, noch engen strop,
De jonghste van den hoop die breekt haer flucx den kop.Ga naar voetnoot748
Men tijght ons dieften op, en wonder slimme streken,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Maer 't is niet wel geseyt, men moeste sachter spreken;
Wy stellen overal gemeenschap in het goet,Ga naar voetnoot751
En nemen ons behouf van rijcken overvloet.Ga naar voetnoot752
Wy zijn gelijck een spoor van haveloose menschen,Ga naar voetnoot753
En krijgen even soo al wat wy konnen wenschen.
755[regelnummer]
Want die op syn bedrijf niet vlijtigh toe en siet,Ga naar voetnoot755
Wanneer hy weder koomt, soo vint hy dickmael niet.
Ons tuygh wort noyt gerooft. 't is qualick yet te stelen,
Wanneer den huys-weert selfs die rolle weet te spelen;
Al knaeght de grage slangh al vry een lange wijlGa naar voetnoot759
760[regelnummer]
Voor haer en is geen aes te krijgen van de vijl.Ga naar voetnoot760
Wy leeren alle daegh de gront om wel te leven,Ga naar voetnoot761
En wat men aen den buyck of rugh behoort te geven,Ga naar voetnoot762
Wy hebben inder daet nu menighmael beprouft,Ga naar voetnoot763
Hoe weynigh dat het lijf tot noodigh voedsel houft.
| |
[pagina 64]
| |
765[regelnummer]
Het is een groot gemack, bekent aen weinigh menschen,
Niet in dit aerdsche dal te vreesen of te wenschen:Ga naar voetnoot766
Wy vinden dat men eerst dan onbekommert leeft,
Wanneer men niet en soeckt, oock als men niet en heeft.
Dies zijn wy niet besorght om goet by een te rapen,
770[regelnummer]
Maer konnen onverlet en sonder vreese slapen.
Wy spitten nimmermeer, wy kennen geenen plough,
En des al niet-te-min wy vinden broots genough.
Wy preesen noyt een mensch die na den rijckdom snelde,
Wy leven van den dau, als bloemen op den velde.
775[regelnummer]
Ons ziel is niet beducht om gelt of machtigh goet,Ga naar voetnoot775
Wy rapen onsen kost gelijck een vogel doet.
Wy plucken sonder gelt de vruchten van de boomen,
Wy trecken sonder kost de vissen uyt de stroomen,Ga naar voetnoot778
Wy krijgen wilts genough en vogels uyt het wout,
780[regelnummer]
De keyen geven vier, en al de bossen hout.
Ons huysraet meestendeel bestaet in snelle bogen.
Wy koken daer het valt, wy slapen daer wy mogen;Ga naar voetnoot782
En schoon het niet en gaet gelijck het yder lust,
Wy des al niet-te-min wy stellen ons gerust.
785[regelnummer]
Wy konnen noorden wint, en alle sure vlagen,
Wy konnen harden vorst, oock sonder hinder dragen;
Soo dat ons gansche lijf geen koud' of hit en kent.
Soo veel vermagh de tijt en daer men toe gewent.
Schoon dat het gansche rijck wou krijgh en oorloogh voeren,
790[regelnummer]
'T en sal ons even-wel de sinnen niet beroeren.
Want schoon of dese wint, en die verliest den slagh,
Het gaet ons even-wel gelijck het eertijts plagh.Ga naar voetnoot792
Wy staen noyt vrouger op om eenigh heer te groeten,Ga naar voetnoot793
Of dat wy door de stadt een prins geleyden moeten,Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
Wy streelen niet een mensch, oock niet den grootsten vorst,Ga naar voetnoot795
| |
[pagina 65]
| |
Dat is maer voor het volck dat na den eer-sucht dorst.
Ons geest is nimmermeer gequelt met hooge saken,
Om ons door al het lant een grooten naem te maken,
Of ons de werelt prijst, of ons de werelt laeckt,
800[regelnummer]
Wy zijn als buyten schoots en werden niet geraeckt.
Al is de gansche kust van roovers in-genomen,
Noch zijn wy niet beschroomt om daer ontrent te komen;
Wy singen menighmael oock in het dichste wout,
Daer sigh een vinnigh heir van felle moorders hout.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Wy zijn niet eens beducht, schoon al de winden blasen,
Wy leven onbeschroomt hoe seer de baren rasen:
Wy vreesen geenen brant of hoogen water-vloet.
Die niet verliesen kan wat schaet hem tegenspoet?Ga naar voetnoot808
Schoon dat het gansche rijck moet tol of schattingh geven,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Wy leyden even-wel een onbekommert leven,Ga naar voetnoot810
Geen hooft-gelt op het volck, geen lasten op het lantGa naar voetnoot811
En worden oyt geverght aen onsen vrijen stant.
Wat dienter meer geseyt? wy zijn geduchte lieden,
Die geen verheven vorst, geen prins en kan gebieden.
815[regelnummer]
Al waer de gulde son de werelt open doetGa naar voetnoot815
Daer gaen wy sonder schroom, als op ons eygen goet.
Wy leven over-al als prinçen van den lande;
Niet hebben even-wel en is hier niemant schande.Ga naar voetnoot818
Wy trecken t'onsen dienst geheel het aertsche dal.
820[regelnummer]
Wy hebben niet een sier, en wy besitten 't al.
Ick heb u, edel helt, ons wijse nu beschreven,Ga naar voetnoot821
Ghy let of ghy begeert met ons daer in te leven,Ga naar voetnoot822
Dan of ons strengh gebruyck is tegen uwen aert;
Want siet het staetje vry te blijven dat je waert.
825[regelnummer]
De grijse kop die sweegh. Andreas gaet beginnen,
Spits-broeders, seyt de man, met al de gansche sinnenGa naar voetnoot826
| |
[pagina 66]
| |
Word' ick u bont-genoot, en tot een vaste peyl,Ga naar voetnoot827
Hier is een volle beurs die ick u mede deyl.
Siet, als ick uytte stadt tot u ben af-gekomen,
830[regelnummer]
Soo heb ick desen bucht in voorraet met-genomen:Ga naar voetnoot830
Ontfanght dit kleyn geschenck, en weester vrolick van,
En hout my voor u vrient en voor een rustigh man.Ga naar voetnoot832
Een dingh wil ick alleen hier in bedencken brengen,Ga naar voetnoot833
En bidden, wat ick magh, dat ghy het wilt gehengen;Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Ick treed' in dit verbont, alleen om dese maeght,
Laet die voor my alleen indien het u behaeght.
Ick sal tot aller tijt, waer dat wy henen trecken,
Haer voor een trouwen vrient, en voor een hoeder strecken,Ga naar voetnoot838
Ick sal haer leyder zijn en hier en over-al,
840[regelnummer]
Soo dat haer teere jeught geen hinder lijden sal.
Een van den swarten hoop begon hier op te wrocken,Ga naar voetnoot841
En seyde: Lieve vrient, soo ghy begeert te jockenGa naar voetnoot842
In eere sonder hoin, het wert u toe-gestaen;Ga naar voetnoot843
Maer, wat ick bidden magh, en wilt niet hooger gaen.
845[regelnummer]
Weest heus in u gebaer, en wilter in volherden;Ga naar voetnoot845
Of anders, houtet vast, het sal u beurte werden;
Wy lijden onder ons by wijlen soet gelach,
Maer ontucht nimmermeer, en geensins vuyl bejach.
Dies soo de jonge maeght van u wert uyt-gestreken,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Wy sullen u gewis den kop aen stucken breken;
Maer sooje trouwe meent, en niet als eerbaer zijt,Ga naar voetnoot851
De maeght sal uwe zijn, en dat te rechter tijt.
Dit nam Andreas aen ten vollen na te komen,
En heeft op dit bespreck de vrijster aen-genomen;Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Een yder riep geluck en maeckte groot gebaer,Ga naar voetnoot855
| |
[pagina 67]
| |
En wederom geluck, geluck, geluckigh paer.
Maer hy versoeckt terstont, dat haer de gansche bendeGa naar voetnoot857
Vertreckt uyt dat gewest en elders henen wende,Ga naar voetnoot858
Wt vreese soo hy bleef of woonde daer ontrent,
860[regelnummer]
Dat hy van eenigh mensch eens mochte zijn bekent.Ga naar voetnoot860
Daer gaet hy metten hoop in vreemde landen dwalen,
En hy en mist niet eens syns vaders hooge zalen,Ga naar voetnoot862
Hy acht geen ongemack, geen schande, geen verdriet,
Wanneer hy maer een reys syn Pretiose siet.
865[regelnummer]
Hy voelt syn ingewant, hy voelt syn herte springen,Ga naar voetnoot865
Als sy maer uyt de borst een deuntjen plagh te singen,
Het bitter even-selfs dat is hem suycker soet.
Ey siet eens wat de jeught, en wat de liefde doet!
Don Ian noch even-wel, oock in dit woeste leven,
870[regelnummer]
En wil hem tot bedrogh of diefte niet begeven;
Maer wat dit selsaem volck of hier of elders haelt,Ga naar voetnoot871
Dat wort al menighmael by hem alleen betaelt.
Hy wil geen vuylen jock in haren praet gehengen,
Maer pooghtse met beleyt op beter wegh te brengen;
875[regelnummer]
Soo dat hy metter tijt haer rouwe sinnen wint,
En sigh by al den hoop in grooten aensien vint.
Maer t'wijl dit selsaem volck op hare wijse leefde,
En sonder vaste plaets in alle landen sweefde,Ga naar voetnoot878
Een maeght van Murçia die sagh den edelman,
880[regelnummer]
En hoe hy al de jeught in schoonheyt overwan.
En hoe syn heus gelaet en syn beleefde zeden,
Syn oogh, syn hoofsche tael, syn wel-gemaeckte leden
Zijn anders in gestel als oyt een heyden plagh,Ga naar voetnoot883
Of alsse daer ontrent een heer of ridder sagh.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Haer geest die wort beroert, haer sinnen om-getogen,
| |
[pagina 68]
| |
Don Jan en de ‘maeght van Murçia’ (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636)
C. van Queborn naar Adriaen van de Venne | |
[pagina 69]
| |
De loop van haer gepeys is buyten haer vermogen,
Sy voelt 'k en weet niet wat ontrent haer grilligh hert,
Sy voelt hoe dit gewoel allencxen grooter wert.Ga naar voetnoot888
Wat sal de juffer doen? Sy weet niet wat te maken,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Sy voelt een selsaem vier door al de leden blaken;Ga naar voetnoot890
Dies als sy op een tijt den ridder eensaem vont,Ga naar voetnoot891
Soo opent sy aldus tot hem een heuschen mont:
Bevallick jongelingh, wat magh u doch bewegen,
Dat ghy tot desen hoop soo bijster zijt genegen?
895[regelnummer]
Dat ghy by dit gespuys u soete jeught verslijt,
Ey geeft eens beter vreught aen uwen jongen tijt.
Gebruyckt u geestigh lijf en dese schoone leden,Ga naar voetnoot897
Daer ghy, tot uwer eer, die nutter sult besteden,
En soo ghy zijt geneyght te gaen met goet beleyt,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Ick weet een beter staet voor u alleen bereyt.
Hier zijn veel edel-lien die my tot trouwen vergen,Ga naar voetnoot901
Want ick heb over-al veel wijngaerts aen de bergen,
En bossen in het wout, en boomgaerts in het dal,
En ossen op het velt, en peerden in den stal,
905[regelnummer]
En schapen op het schor, en geyten aender heyden,Ga naar voetnoot905
En hinden in het perck, en koeyen in de weyden,Ga naar voetnoot906
En knechten tot de jacht, en honden in het kot,
En voor mijn eygen huys een schoon en lustigh slot.Ga naar voetnoot908
In 't korte machtigh goet. magh ick u maer genieten,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Ick sal in uwen schoot geheele schatten gieten,
Dit wout, dit vruchtbaer lant, soo ver u oogen sien,
Dat sal u eygen zijn, en ick noch boven dien.Ga naar voetnoot912
Ick die een dochter ben van edel bloet geboren,
Heb u, door enckel gunst, voor alle mans verkoren.Ga naar voetnoot914
| |
[pagina 70]
| |
915[regelnummer]
Siet, dat de beste jeught voor desen heeft gesocht,Ga naar voetnoot915
Wort u alleen gejont, en in den schoot gebrocht.Ga naar voetnoot916
Ontfanght mijn rechter-hant, ontfanght mijn frissche leden,Ga naar voetnoot917
Die ick in u vermaeck na desen wil besteden,Ga naar voetnoot918
Ontfanght mijn herte selfs, en stelt my buyten pijn,
920[regelnummer]
En spreeckt een eenigh woort, en ick sal uwe zijn.Ga naar voetnoot920
Andreas hoordet aen, maer kon het geensins prijsen,
Dat uyt haer teeren mont soo vrije woorden rijsen.Ga naar voetnoot922
O vrijsters, watje doet, siet datjet niet en vraeght;
Want als een vrijster vrijt dat is te veel gewaeght.
925[regelnummer]
Me-juffrou, seyt de man, ick danck u duysent werven,
Mijn liefd' is eens geset, en daer in wil ick sterven;Ga naar voetnoot926
Weet oock dat onder ons geen mensch en wert gepaert,
Als met ons eygen volck of een van onsen aert.Ga naar voetnoot928
U gunste, niet-te-min, die ghy my komt betoonen,
930[regelnummer]
Die wensch ick dat u God ten vollen wil beloonen;
Doch, wat my raken magh, set elders uwen sin,Ga naar voetnoot931
Mijn hert is u ontseyt, daer woont een ander in.
Gohanna met den slagh van soo een drouve reden,Ga naar voetnoot933
Gevoelt een koude schrick haer rillen door de leden,
935[regelnummer]
Gevoelt een diep verdriet; sy gaet ter zijden af,Ga naar voetnoot935
Daer sy haer drouf gemoet in dese klachten gaf.
Wat ben ick voor een sloir? wat heb ick gaen beginnen?
Kan ick geen heyden selfs bewegen om te minnen?Ga naar voetnoot938
Och! God, wat hanght my uyt, dat ick geen schamel manGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Met al dat ick besit tot mywaerts trecken kan?
Ben ick dan soo mismaeckt, soo leelick aan te schouwen,
Dat my een slecht gesel ontseyt een wettigh trouwen?
| |
[pagina 71]
| |
Ben ick soo vuyle slons, of wel een oude queen,Ga naar voetnoot943
Dat ick verstooten word' en loop een blauwe scheen?
945[regelnummer]
Neen seker; 'k heb terstont mijn lijf en gansche wesen,Ga naar voetnoot945
Mijn oogh, en rooden mont, mijn geestigh hair gepresen,Ga naar voetnoot946
Als ick ontrent den noen en midden op den daghGa naar voetnoot947
Mijn leden overslough, en in den spiegel sagh.
Voorwaer een eerlick man die sou hem des vernougen,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Indien ick maer en wou tot hem mijn leden vougen:Ga naar voetnoot950
Ick ben wel kussens weert, en soo ick maer en wou,Ga naar voetnoot951
Ick waer oock heden selfs versegelt in de trou.Ga naar voetnoot952
Daer zijnder vry genough die my des komen vragen,Ga naar voetnoot953
En die noch boven dat mijn vrienden wel behagen:Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Ick ben voor rijck, en schoon, en eerbaer hier bekent,Ga naar voetnoot955
En heb soo veel versoucx als yemant hier ontrent.Ga naar voetnoot956
Maer dat is niet genough. Men kan geen liefde setten,
Ter plaetsen daer men wil; want die is buyten wetten,
En gaet daer 't haer bevalt. De sin die isset al;Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En gansch de werelt dwaelt in dit ellendigh mal.Ga naar voetnoot960
Ick ben soo dwaes geweest dat ick heb uyt-verkoren
Een die my niet en acht. ach! waer ick noyt geboren.
O! 't is een hart gelagh, wanneer een jonge maeght,
Haer wil niet hebben magh, schoon sy 't haer minder vraeght.Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Ach! dat's een wrange spijt. ach mocht ick heden sterven!Ga naar voetnoot965
Want ick en sal geen troost mijn leven oyt verwerven.
Hy is een selsaem hooft, hy is een rouwe gast,
| |
[pagina 72]
| |
Die op geen schoone verw en op geen rijckdom past.Ga naar voetnoot968
Maer waerom dus ontset om niet te willen leven?Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
En waerom doch den moet soo veerdigh op-gegeven?
Het gaet noch als men vrijt gelijck het eertijts plagh,
Daer wort noyt eycken boom gevelt met eenen slagh.
Ick wil eens wederom ick wil de saeck beprouven,
Hy sal niet andermael mijn teere ziel bedrouven;
975[regelnummer]
Ick sal hem mijn çieraet, mijn schatten boven dien,
Ick sal hem diamant en peerels laten sien.
Ick sal gelijck een klis hem aen de leden hangen,
En met een soet gevley hem streelen aen de wangen,
Ick sal hem. Maer, eylaes! hoe meer een vrijster vleyt,
980[regelnummer]
Hoe datse meer verveelt, en lichter wert ontseyt.Ga naar voetnoot980
Syn hert is niet aen haer; het wert, eylaes! beseten,Ga naar voetnoot981
Van eene die ick merck hy noyt en sal vergeten.
'T is dan om niet gepooght, al woel ik bijster seer;
Want voor mijn treurigh hert en is geen hope meer.
985[regelnummer]
Het lieven is een dingh van wonder groot vermaken,
'K en weet op aerden niet dat beter plagh te smaken;
Maer liefde sonder hoop van oyt gelieft te zijn,
Dat is een boose plaegh, en meer als helsche pijn.
Dan ick ben niet gesint dit quaet in my te voeden,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Het geesselt mijn gemoet als met gestage roeden.
Gewis dit moeter uyt; en om hier wel te gaen,
Soo moeter in de plaets en haet, en wraeck-lust staen.
Wel, haet, ontsteeckt mijn hert, en stelt u om te wreken,Ga naar voetnoot993
Dat zijn van overlangh dat zijn de rechte strekenGa naar voetnoot994
995[regelnummer]
Van een die qualick mint, of ongeluckig vrijt,Ga naar voetnoot995
Ontseyde gunst ontbrant in gal en enckel spijt.Ga naar voetnoot996
En dat knaeght aldermeest de sinnen van de vrouwen,
Die zijn hier als verwoet, en konnen wonder brouwen.Ga naar voetnoot998
| |
[pagina 73]
| |
Een wijf is bijster ergh; en waer men lagen smeet,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Daer is geen nicker selfs die slimmer gangen weet.Ga naar voetnoot1000
Dit moet ick heden selfs dit moet ick gaen beprouven,Ga naar voetnoot1001
Ick wil hem metter daet, ick sal hem gaen bedrouven
Die my de vreught ontseyt. Stae by nu, vrouwen-list,
En stort in mijnen geest dat noyt verrader wist.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Dat noyt een spoker dacht, of boose geesten vonden.Ga naar voetnoot1005
Mijn breyn is op den loop, mijn sinnen ongebonden,Ga naar voetnoot1006
Mijn kop die suysebolt, daer is geen houwen aen,
Daer moet oock desen dagh wat selsaems omme-gaen.Ga naar voetnoot1008
Ick, ick, moet wrake doen, en hy syn straffe dragen,
1010[regelnummer]
Al sou het gansche rijck van desen handel wagen,Ga naar voetnoot1010
Al soud' ick heden selfs my brengen in den noot;
Stil leven kan ick niet, ick ware liever doot.Ga naar voetnoot1012
Hoort wat de juffer doet. Sy laet haer jongen letten,Ga naar voetnoot1013
Waer dat Don Ian syn mael gewoon is in te setten,Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Een mael die niet en sluyt, en slechts van ossen leir;
Want koffers vint men noyt ontrent dit selsaem heir.Ga naar voetnoot1016
Hier van wel onderricht, soo laetse moye dingen,
Gout, peerels, hals-çieraet, daer in den huyse bringen,
En binden in het kleet van onsen jongelingh,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Terwijl hy in het dorp of op den velde gingh.
Andreas wel bewust hoe dat de vrouwen woeden,
Wanneer men haer ontseyt haer lusten aen te voeden,Ga naar voetnoot1022
Gebiet dat al het volck terstont in rassen spoet,
Oock op dien eygen dagh, van daer vertrecken moet.
1025[regelnummer]
Dit nam de juffer waer, en als hy meynt te reysen,Ga naar voetnoot1025
Begon sy met beleyt op haer bedrogh te peysen;
| |
[pagina 74]
| |
Sy stroyt door al het dorp dat sy uyt hare kist,
Gout, peerels, eenigh gelt, en veel juweelen mist.
Stracx zijn op haer geklagh de boeren aen-gekomen,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Die eyschen wederom al watter is genomen:
De rackers van de schout zijn mede daer ontrent,Ga naar voetnoot1031
Die na den vreemden roep de strenge rechters sent.Ga naar voetnoot1032
Daer gaet men 't heydens rot ten nausten ondersoecken,
De vrouwen in haer keurs, de mannen in de broecken.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Maer, siet, de loose maeght die wees den ridder aen,Ga naar voetnoot1035
En seyt het slim bejagh by hem te zijn begaen.Ga naar voetnoot1036
Als dit Andreas hoort soo komt hy toe-getreden,
Hy lough de juffer toe, en seyd' haer dese reden:
Komt souckt, vriendinne, souckt al wat gy soucken meught;
1040[regelnummer]
By my is anders niet als trou en ware deught.
Indien ick van bedrogh hier schuldigh wort bevonden,
Soo ben ick wel getroost om vast te zijn gebonden,Ga naar voetnoot1042
En soo te zijn gestraft gelijck men guyten doet,Ga naar voetnoot1043
Die soecken haer bejagh op ander luyden goet.
1045[regelnummer]
Ick sal noch boven dat u seven-mael betalen,
Wat ghy van u çieraet hier uyt sult konnen halen:
Doorsouckt vry dese mael, en watje vorder siet,
Een peert dat niet en let en vreest den ros-kam niet.Ga naar voetnoot1048
Hier op soo gaet de schout, en syne rappe gasten,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
De male van den vrient wel happigh ondertasten,Ga naar voetnoot1050
En, siet, van stonden aen soo komt het aen den dagh,
Al wat voor aerdigh tuygh daer in verholen lagh.
Don Ian op dit gesicht is wonderlick verslagen,
Noyt was hy soo verbaest van al syn leven-dagen;Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Hy staet gelijck een steen met droufheyt overstort,
| |
[pagina 75]
| |
Eylaes! de jongelingh en weet niet waer het schort.
Stracx riep de juffer uyt: Koomt vanght ons dese bouven,Ga naar voetnoot1057
Die met haer vuyl bejagh het gansche lant bedrouven.
Maer grijpt eerst desen gast, die eerst soo moedigh sprack,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Hy is de rechte gront van al het ongemack.
Hier vanght den rechter aen den ridder seer te schelden,
Hy noemt het heydens volck een plage van de velden,Ga naar voetnoot1062
Een peste van de stadt, een schroom van yder huys,Ga naar voetnoot1063
Een schuym van bouve-jacht en alle vuyl gespuys.
1065[regelnummer]
Daer stont een krijghs-man by die sigh des gingh bemoeyen,
Wech (seyt hij) met den bouf, hy dient te leeren roeyen.Ga naar voetnoot1066
En even met het woort soo geeft hy hem een slagh,Ga naar voetnoot1067
Soo dapper als hy kan, soo vinnigh als hy magh.Ga naar voetnoot1068
Andreas suysebolt, syn hersens zijn bewogen,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Syn geesten al gelijck door gramschap op-getogen,Ga naar voetnoot1070
Hy denckt niet waer hy is, hy weet niet wat hy doet,
Syn geest die speelt alleen ontrent syn edel bloet.Ga naar voetnoot1072
Hy stelt hem dan te weer, en gaet den krijghs-man tegen,
Hy valt hem op het lijf, en vat syn eygen degen,
1075[regelnummer]
Hy treft hem in het hert met soo een diepen steeck,
Dat hem de leven-kracht van stonden aen besweeck.Ga naar voetnoot1076
Daer schreeut men overhoop. Andreas wort gebonden,Ga naar voetnoot1077
En al het heydens rot na Murçia gesonden;
Daer is het hals-gerecht van dat geheele lant,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Soo dat men daer ontrent geen hooger rechter vant.
Terwijlen dit gebeurt, Constançe, gansch verslagen,
| |
[pagina 76]
| |
Is van den bleycken angst als buyten haer gedragen,Ga naar voetnoot1082
Daer is een killigh sweet dat uyt haer aders schiet.
Vermits sy haren vrient aldus gebonden siet.
1085[regelnummer]
Maer desen onverlet soo wortse mé genomen,Ga naar voetnoot1085Ga naar voetnoot1085
En is met al het rot tot in de stadt gekomen;
Daer krielt men overhoop al waer de vrijster quam,
Vermits een yder lust in haer gesichte nam.
De fame van de maeght aen alle kant gevlogen,
1090[regelnummer]
Heeft oock de lant-vooghdin tot in het hert bewogen,
Sy maeckt haer veerdigh op, sy gaet tot haren man,Ga naar voetnoot1091
Daer seytse voor de maeght al watse seggen kan;Ga naar voetnoot1092
Al met soo grooten ernst dat haer wort toe-gelaten,Ga naar voetnoot1093
Het jongh, het geestigh dier te nemen van der straten,
1095[regelnummer]
Te brengen op het slot. Maiombe wasser by,
En was om dit geval van ganscher herten bly.
Sy meynt, soo maer de vrou hoort Pretiose spreken,
Dat haer noch goet onthael noch gunste sal ombreken.
En soo als sy het gist soo wasset dattet viel,Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Me-vrou ontfingh de maeght als met een open ziel.
Sy blijft gelijck verdwelmt in hare soete wangen,Ga naar voetnoot1101
Sy blijft aen haer gelaet met al de sinnen hangen,
Sy neemtse byder hant, sy leytse door de zael,
Sy valt haer om den hals en kustse menighmael.
1105[regelnummer]
Sy spreeckt Maiombe toe, sy vraeght verscheyde saken,
Maer verre boven al die Pretiose raken,
Sy vraeght hoe out sy was. Het wijf dat antwoort haer,
Dat nu haer nichte quam ontrent de vijftien jaer.Ga naar voetnoot1108
Hier op is in de vrou een drouve luym geresen;Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Dus oudt soud' even nu mijn weerde dochter wesen,
Indien de goede God dien uytgelesen schat
| |
[pagina 77]
| |
(Dit sprack vrou Giomaer) aen ons gelaten had.
Maer, laes! nu is het kint in syne jonge dagen
Met listen wech-geruckt, en uytet lant gedragen.
1115[regelnummer]
Constançe waerje zijt, of immer komen meught,
God zy door synen geest ontrent u teere jeught.
De maeght gingh onderdies me-vrou de handen kussen,
En bid haer evenstaegh haer druck te willen blussen;Ga naar voetnoot1118
En t'wijl vrou Giomaer vast sit op haer en sagh,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Ontsluyt het aerdigh dier aldus syn drouf geklagh.Ga naar voetnoot1120
Indien ghy, weerde vrou, hebt eenigh welbehagen
In mijne teere jeught, soo hoort mijn angstigh klagen,
En mijn bedroufde stem. De goede jongelingh,
Dien in het naeste dorp de lant-drost heden vingh,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Dat is mijn weerde vrient, in trou aen my gebonden,
Daer wort geen beter mensch in al het lant gevonden;
Al is de krijghsman doot het is syn eygen schult,Ga naar voetnoot1127
Hy bracht den vromen helt tot enckel onverdult.Ga naar voetnoot1128
Hy slough hem met een vuyst dat hem de tanden bloeden,
1130[regelnummer]
Soo dat syn edel hert hierom begon te woeden.
Hy is geen rouwe gast die oyt syn leven stal,Ga naar voetnoot1131
Gelijck men metter tijt wel ondervinden sal.Ga naar voetnoot1132
Hy is een edelman. laet alles overwegen,
En ondersoeckt het stuck gelijck het is gelegen,
1135[regelnummer]
Ghy sult met oogen sien, en tasten metter hant,
Dat niemant oyt bedrogh in al syn handel vant.
Soo dese jongelingh gedwongen is te sterven,
Soo moet ick van gelijck mijn jonge leven derven,Ga naar voetnoot1138
Mijn hert is al te weeck, mijn wesen al te teer,
| |
[pagina 78]
| |
1140[regelnummer]
Als hy syn leven laet, wil ick geen leven meer.
Ick bid u, weerde vrou, met al de gansche leden,Ga naar voetnoot1141
Om u verheven stam, om u beleefde zeden,Ga naar voetnoot1142
Indien oyt soete min, indien oyt reyne vlam
In uwen geest ontstack, in uwen boesem quam;
1145[regelnummer]
Soo slaet een gunstigh oogh op twee soo jonge menschen,
Die geensins hoogen staet of machtigh gelt en wenschen,
Maer poogen een te zijn in vreught en ongeval,
Tot dat de bleecke doot haer eenmael scheyden sal.
Met dat de jonge maeght haer reden heeft gesproken,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Zijn haer met groot verdriet veel tranen uyt-gebroken,
Soo dat het siltigh nat een stroom, een gansche beeck,
En aen vrou Giomaer een stage vloet geleeck.
Sy dan, mits dit geklagh, gevoelt haer gansch bewogen,Ga naar voetnoot1153
Gevoelt haer innigh hert als uyt het lijf getogen;
1155[regelnummer]
Daer is, 'k en weet niet wat, dat haer de sinnen roert,
En dat haer angstigh hert geweldigh omme-voert.Ga naar voetnoot1156
Men siet in dit gepeys men siet haer oogen vlieten,Ga naar voetnoot1157
Soo dat haer in den schoot de druppels henen schieten.
De lant-vooght onderdies koomt treden in de zael,
1160[regelnummer]
Verwondert dat hy sagh den druck van syn gemael.Ga naar voetnoot1160
En hier op koomt de maeght hem vallen aen de voeten,
En gaet hem insgelijcx met drouve woorden groeten;
Sy weent, en bid, en smeeckt, met soo een heuschen mont,
Dat hem de goede man al med' ontsteken vont.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Hy kan, met alle kracht, syn tranen niet bedwingen,
Die hem, als tegen danck, op mont en wangen springen;Ga naar voetnoot1166
Hy staet geheel verbaest, hy staet een wijle stil,
Onseker wat hy doen, of wat hy laten wil.
| |
[pagina 79]
| |
Maiomb' hout onderdies haer sinnen op-getogen,Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
En wough haer drouven stant met al haer gansch vermogen.Ga naar voetnoot1170
Sy rijst ten lesten op, en seyt: Eerweerde vrou,
My dunckt ick weet behulp voor desen swaren rou.
Wilt ghy een kleynen tijt hier uyte zael vertrecken.
Ick sal u metter daet een wonder stuck ontdecken,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Hoort my een woort alleen, hoort wat ick seggen sal,
Ghy sult een eynde sien van dit bedrouft geval.
Maiombe sonder meer begaf haer uyter zalen,
En gingh van stonden aen een aerdigh doosjen halen;Ga naar voetnoot1178
En alsse weder quam daer Giomara stont,
1180[regelnummer]
Soo knieltse veerdigh neer, en opent haren mont.
Vergeeft my, seyt het wijf, dat ick eens heb bedreven,
En dat ick nu ter tijt u wil te kennen geven,
Of soo ick na de wet ben weerdigh harde straf,
Soo geeft my aen den beul, en sent my naer het graf.
1185[regelnummer]
Ick sal (hoe dattet gaet) de rechte waerheyt spreken,
Ghy mooght aen desen romp u leet en droufheyt wreken;Ga naar voetnoot1186
Ick sal tot aller stont verdragen met gedult
Wat ghy my voor verdriet hierom doen lijden sult.
Het is nu derthien jaer, of luttel min geleden,
1190[regelnummer]
Dat ick mijn reyse nam door al de Spaensche steden,
En door het platte lant, ick sochte mijn bejagh,
Tot dat ick in Madril een aerdigh meysjen sagh,
Een kint nau twee jaer out behangen met juweelen,
Daer ick, na mijn verstant, behoorde van te deelen,Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
De voester, soo ick sagh, die stont daer op de straet,
Met seker kamer-maeght verwerret in de praet.Ga naar voetnoot1196
Ick greep het jonge schaep, en sonder lange dralen
Soo reysd' ick inder haest in onbekende palen:
En als ick was ter plaets daer ick my seker vont,Ga naar voetnoot1199
| |
[pagina 80]
| |
1200[regelnummer]
Doen leyd' ick in beraet, wat my te plegen stont.Ga naar voetnoot1200
Ick had eens vast gestelt (ick wil de waerheyt seggen)Ga naar voetnoot1201
Het kint, van als ontbloot, tot vondelingh te leggen,
Om al syn rijck çieraet, en wattet vorder had,
Te houden voor een roof, en als mijn eygen schat.Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Maer als ick recht doorsagh syn geest en frissche leden,
Doen vond' ick mijn gepeys te strijden met de reden;
En daer op nam ick voor het meysjen op te voen,
Op hope dattet ons eens voordeel mochte doen.
Ick hebbet dan besorght, ick hebbet laten leeren,Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Al wat te rechter tijt haer jonckheyt mocht vereeren,Ga naar voetnoot1210
Soo dat het geestigh dier veel schoone dingen kan,
En is (mijns oordeels) weert den besten edelman.
Maer wat is quaet te doen! wat heb ick drouve slagenGa naar voetnoot1213
Om dit ondeugend' werck in mijne ziel gedragen!
1215[regelnummer]
Hoe was ick evenstaegh gepijnight in den geest!
Wat heb ick niet gesorght! wat heb ick niet gevreest!Ga naar voetnoot1216
Wat heb ick menighmael mijn herte voelen beven,
En drillen als een riet van harden wint gedreven!Ga naar voetnoot1218
Ick schroomd' (oock in den slaep) van haest te zijn beklapt,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Of door een snegen schout alree te zijn betrapt.
Wel, ick ben des geleert, en hebbe voor-genomen,Ga naar voetnoot1221
Noyt in soo bangen praem mijn ziel te laten komen;Ga naar voetnoot1222
Ick wil aen al ons volck en wie my raken magh,Ga naar voetnoot1223
Ontraden dit bedrijf en alle vuyl bejagh.
1225[regelnummer]
Wel doen is rechte vreught; maer alle slimme gangenGa naar voetnoot1225
Zijn doodelick vergif die ons de ziele prangen.Ga naar voetnoot1226
Hier is dan nu de tijt dat ick mijn schult beken,
| |
[pagina 81]
| |
Vermits ick op den wegh van beter leven ben.
Mijn heer, siet dit juweel, en dese goude keten,
1230[regelnummer]
Ghy sult van stonden aen den ganschen handel weten:
Of wijst dit niet genough den gront van dit geval,Ga naar voetnoot1231
Soo leest eens desen brief dien ick u geven sal.
Soo haest als sy het schrift den lant-vooght had gegeven,
Hy siet van stonden aen al datter is geschreven;
1235[regelnummer]
Hy lasset overluyt en met een open mont,
En dit was inder daet dat hyder in bevont.
Het jongh dochterken dat by my is, en dat ick den
naem van Pretiose gegeven hebbe, hiet eygentlick Constance,
en is een eenigh kint van Don Ferdinando
1240[regelnummer]
d'Assevedo Ridder van Calatrava, ende van vrouw Giomara
di Menesez. Ick stal het selve kint in de stadt
van Madril op Hemelvaerts-dagh, ten elf uren, in 't
jaer duysent vijf hondert vijf en tnegentigh. Het kint
hadde doen ter tijt aen dese juweeltjens die in dit
1245[regelnummer]
kofferken leggen. Ick hebbe korts daer nae dit alsoo
vernomen, en goet gevonden, 't selve by memorie teGa naar voetnoot1246
stellen, misschien of het schier of morgen te passeGa naar voetnoot1247
mochte komen.
Met dat vrou Giomaer haer man dit hoorde lesen,
1250[regelnummer]
Soo is in haer gemoet een nieu gewoel geresen.Ga naar voetnoot1250
Sy kent het kleyn çieraet, sy kustet menighmael,
En sijght uyt enckel vreught in onmacht op de zael.Ga naar voetnoot1252
De lant-vooght recht haer op, verbaest van dese saken,
En staet een lange wijl, onseker wat te maken.Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Me-vrou, nu wat verquickt, hoewel noch flau genough,Ga naar voetnoot1255
Vraeght stracx: Waer is het kint dat desen keten drough?
Het wijf seyt: Weerde vrou, die met u heeft gesproken,
| |
[pagina 82]
| |
Iuyst doen u metter daet syn tranen uyt-gebroken,
Dat is het aerdigh dier in desen brief vermelt,
1260[regelnummer]
En dat tot heden toe u drouve sinnen quelt.
Dat is u eygen kint, by my wel eer gestolen,
En door mijn slim beleyt tot heden toe verholen.
Ick bidde twijffelt niet, maer neemt u dochter aen,
En laet na desen tijt u drouve klachten staen.
1265[regelnummer]
Terstont vrou Giomaer, met yver aen-gesteken,Ga naar voetnoot1265
Is uyt het stil vertreck in aller ijl geweken,Ga naar voetnoot1266
Sy gaet met grooten ernst en uytermaten ras,Ga naar voetnoot1267
En geeft haer na de zael daer Pretiose was.
Die sat daer vast omringht met al de kamer-maeghden,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Die met een treurigh hert de jonge maeght beklaeghden,
Soo om het drouf geval, als om haer soeten aert,
En dat haer teere jeught met heydens is gepaert.Ga naar voetnoot1272
Me-vrou gaet sigh in ernst na Pretiose strecken,Ga naar voetnoot1273
Gaet aen de jonge maeght den boesem open trecken,
1275[regelnummer]
En siet haer witte-borst. men vont een kleyne vrat,
Die sy ter slincker hant ontrent den tepel had.
En als men haer den voet ter aerden dede setten,
En met een vlijtigh oogh daer op bestont te letten,Ga naar voetnoot1278
Soo bleeck het metter daet, dat twee van hare teen
1280[regelnummer]
Zijn als een swane-poot gewassen tegen een.Ga naar voetnoot1280
Me-vrou is buyten haer. De teyckens hier gevonden,
De vrat op hare borst, haer teenen dus gebonden,
En 't gunt men uyt het schrift met klare woorden las,Ga naar voetnoot1283
Versekert haer genough wie Pretiose was.
1285[regelnummer]
Sy grijpt haer in den arm, sy kustse menigh-werven,Ga naar voetnoot1285
Sy voelt een diepe vreught, en schijnter in te sterven,
| |
[pagina 83]
| |
Sy gaet tot haren man, die sy van herten mint,
En seyt hem: Weerde vrient, siet hier u eenigh kint;
Hier is u weerde vrucht, die ick u heb gedragen,Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Daerom ghy hebt getreurt soo veel bedroufde dagen;
Hier is het eenigh pant van onse soete jeught,Ga naar voetnoot1291
Ontfanght het nu ter tijt, en dat in rechte vreught.
De teyckens al gelijck, aen my terstont gebleken,Ga naar voetnoot1293
En laten mijn gemoet niet meer in twijffel steken.
1295[regelnummer]
Sy is het even-selfs die ick u heb gebaert,Ga naar voetnoot1295
Haer lichaem wijstet uyt, en haer geheelen aert.
Voor al soo komt my voor, hoe dat ick was bewogen,Ga naar voetnoot1297
En ick en weet niet hoe, als buyten my getogen,
Wanneer ick eerst het kint ontrent ons deure sagh,
1300[regelnummer]
En hier noch onbewust in dese venster lagh.Ga naar voetnoot1300
De man (die even soo een wonder hart bewegenGa naar voetnoot1301
Had door syn gansche lijf en in de ziel gekregen,
Iuyst doen het aerdigh dier hem eerst voor oogen quam)
Seyt dat hy dese maeght voor syne dochter nam,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Seyt dat hy aen het wijf haer diefte wil vergeven,Ga naar voetnoot1305
En haer oock bystant doen, om wel te mogen leven,Ga naar voetnoot1306
Mits datse nu voortaen wil stillen haren loop,Ga naar voetnoot1307
En haer geheel ontdoen van desen vreemden hoop.Ga naar voetnoot1308
O Heere, seyt hy voorts, wie kan u wonder wercken,
1310[regelnummer]
Wie kan, gelijck het dient, u hooge daden mercken!Ga naar voetnoot1310
Ghy hebt ons langen tijt gespijst met tranen-broot,
Ghy hebt ons af-geleyt tot aen de bleecke doot.Ga naar voetnoot1312
Ghy hebt ons eenigh kint, nu soo veel drouve jaren
Gedurigh om-gevoert in veelderley gevaren;
| |
[pagina 84]
| |
1315[regelnummer]
Ghy hebtet niet-te-min ghy hebtet noch gespaert,
Ghy hebtet, lieve God, tot onse vreught bewaert.
Het was ons sonden schult, dat wy u felle slagen
Dus hebben uyt-gestaen, en lange moeten dragen.
Wy hadden vry al meer tot onse straf verdient;Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Maer ghy zijt onse God, ons heyl, en ware vrient.
'T is uwe gunst alleen, 't is u genadigh wesen,
Dat wy uyt dese doot ten lesten zijn geresen,Ga naar voetnoot1322
Dat ghy tot onsen troost dit wonder laet geschien,
Dat wy ons weerde pant alhier in vreughde sien.Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Sy was, eylaes! gegaen, sy was gelijck verloren,Ga naar voetnoot1325
Maer sy is wederom als op een nieu geboren.Ga naar voetnoot1326
Ghy hebt ons eens gebracht tot aen het duyster graf,
Nu wast ghy wederom ons drouve tranen af.
Wilt ons van heden aen, wilt ons nu danckbaer maken,
1330[regelnummer]
Op dat tot uwen dienst ons herte magh ontwaken,
Op dat wy nu voortaen in daet en in de schijn,Ga naar voetnoot1331
U dienaers, lieve God, u kinders mogen zijn.
Constançes hert ontloock terwijlen dit gebeurde,Ga naar voetnoot1333
Haer dacht 't en was geen tijt dat sy nu langer treurde;
1335[regelnummer]
Haer dacht sy vont behulp dat haren druck genas,Ga naar voetnoot1335
Vermits haer vader selfs daer eerste lant-vooght was.
Haer dacht in volle daet, het stuck was nu gewonnen,Ga naar voetnoot1337
Vermits haer saken staen soo wel sy immer konnen.Ga naar voetnoot1338
Maer t'wijl sy in den geest hier mede besigh sit,
1340[regelnummer]
Soo treet haer vader toe, en seyt haer weder dit:
God heeft ons grooten troost en blijdschap toe-gesonden,
Om dat ghy, weerde kint, ten lesten zijt gevonden,
Om dat ghy noch gesont en in het leven zijt;
Maer daer is echter wat dat my in 't herte snijt.
| |
[pagina 85]
| |
1345[regelnummer]
Ick sie, eylaes! ick sie dat uwe domme sinnenGa naar voetnoot1345
Een heyden (wat een schand'!) een rouwen heyden minnen,Ga naar voetnoot1346
Een heyden sonder doop, die niet en heeft geleert,
Hoe dat men God den Soon met reyne sinnen eert.
Met oorlof, seyt de maeght, hoort my een weynigh spreken;Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Ick weet van stonden aen u droufheyt af te breken.
De vrient aen my vertrout en is geen heydens man,Ga naar voetnoot1351
Maer die in volle daet de Christen leere kan.Ga naar voetnoot1352
Hy is noch boven dat van edel bloet geboren,
En heeft my, soo ick was, uyt enckel min gekoren.Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
En wat na dit geval noch vorder is geschiet,
En seyd' ick na den eysch den ganschen avont niet.Ga naar voetnoot1356
Maiombe nam het woort, en gaet de man vertellen,
Hoe dat de jongelingh quam onder haer gesellen,
Hoe dat hy synen staet en vaders huys verliet,
1360[regelnummer]
Vermits hem syn gemoet tot Pretiose riet.Ga naar voetnoot1360
Hoe dat hy nevens haer alreede lange dagen
Had vorst, en heete son, en alle leet gedragen;
En dat dit al gelijck maer was een kleyn begin,Ga naar voetnoot1363
Een preuf, en ondersoeck van syn getrouwe min;Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Dat hy geen dertel spel de vrijster mochte vergen,
Noch met ongure jock haer teere sinnen tergen,Ga naar voetnoot1366
En dat hy door de lust noyt op en was gevat,Ga naar voetnoot1367
Maer dat hy sigh in als met eer gequeten had.Ga naar voetnoot1368
In't korte dese vrou verhaelt in lange reden
1370[regelnummer]
Al wat de jongh gesel voor desen heeft geleden;
Soo datse voor het lest ten vollen openbaert,Ga naar voetnoot1371
Hoe dat syn ridders kleet bij haer noch is bewaert.
Dit vat de lant-vooght op, en, sonder langh te dralenGa naar voetnoot1373
| |
[pagina 86]
| |
Laet stracx het rijck gewaet daer in de kamer halen.
1375[regelnummer]
Het wijf dat gaeter om soo veerdigh alsse magh.Ga naar voetnoot1375
Siet dus koomt op het lest de waerheyt aen den dagh.
De lant-vooght onderdies gaet Pretiose vragen
Op al den omme-gangh van hare jonge dagen,Ga naar voetnoot1378
Op al des werelts loop, en hoe haer dit beviel,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
En wat sy des gevoelt ontrent haer jonge ziel.
Sy antwoort over-al met soo besette reden,Ga naar voetnoot1381
Met soo een goet bescheet en in soo volle leden,Ga naar voetnoot1382
Dat (soo de jonge maeght syn dochter niet en waer)
Hy streckte voor gewis de sinnen over haer.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hy vont sigh in den geest van hare min bevangen,Ga naar voetnoot1385
En bleef aen haer verstant en hare schoonheyt hangen.
Maer nu het geestigh dier als dochter hem bestont,Ga naar voetnoot1387
Soo is hy gansch verheught tot in syns hertsen gront.Ga naar voetnoot1388
En t'wijl de man aldus in blijdschap is geseten,
1390[regelnummer]
Soo koomt het oude wijf en brenght een gouden keten,
En brenght het hant-çieraet, en wat den jongelinghGa naar voetnoot1391
Te voren om den hals of aen de leden hingh.
Als dit de lant-vooght siet, en hoort den ridder noemen,
En weet van wat geslacht dat hy is afgekomen,
1395[regelnummer]
Gevoelt hy ander-mael dat syn beswaerden druckGa naar voetnoot1395
Is, door des Heeren gunst, verandert in geluck.
Hy danckt God ander-mael met al de gansche sinnen,
Dat soo een edelman syn dochter gingh beminnen,
En dat syn trouwe gunst noyt eens in hem verdween,Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Schoon dat de jonge maeght een heydens dochter scheen.
Dit heeft terstont de Faem ten luytsten uyt-gekreten,
Sy liet het vreemt geval aen alle menschen weten;
Oock aen de vrijster selfs die aen den jongelingh
| |
[pagina 87]
| |
Voor desen hare ziel en gansche sinnen hingh.
1405[regelnummer]
Die gaet daer aen de wet ten vollen openbaren,Ga naar voetnoot1405
Dat sy, eylaes! vervoert van hare groene jaren,Ga naar voetnoot1406
Vermits de jongh gesel haer quale niet genas,
Hem hadde na geseyt dat hy een roover was.
En schoon het selsaem luyt dat by haer is bedreven,Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Het wort haer evenwel in volle daet vergeven;Ga naar voetnoot1410
Andreas spracker voor, de lant-vooght nam het aen,Ga naar voetnoot1411
Dies mochtse sonder straf en vreedsaem henen gaen.
'T was al te blijden dagh, geen mensch en mochte treuren,
Daer magh niet als vermaeck en soete vreught gebeuren.
1415[regelnummer]
De man-slagh wert versoent, de ridder vry gestelt,Ga naar voetnoot1415
En alle die het raeckt ontfangen machtigh gelt.
De banden, die den helt benaeuden aen de leden,
Die worden los gemaeckt of veerdigh af-gesneden;
En voor het duyster hol, dat hem gevangen hout,
1420[regelnummer]
Soo komt hy voor den dagh geçiert met enckel gout.
Syn vader wert terstont daer in de stadt beschreven,Ga naar voetnoot1421
En die heeft metter daet sigh op de reys begeven,
Die koomt in haesten aen, verheught en wel gesint,
Vermits hy synen soon soo wel verselschapt vint.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Daer is geen edel geest die oyt heeft leeren dichten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1425
Of hy valt aen het werck met alle syn gewrichten;Ga naar voetnoot1426
Al wat of spits vernuft, of kunste geven magh,
Dat koomt om desen tijt ten vollen aen den dagh.
Men hoort door al de stadt, door alle groene velden,
1430[regelnummer]
En door het gansche rijck van desen handel melden,
De snelle weder-klanck die roeptet in het wout,Ga naar voetnoot1431
En al de werelt juyght dat Pretiose trout.
| |
[pagina 88]
| |
Aenmerckingen
| |
[pagina 89]
| |
1472Dan ick en wil nu des 1473geen vorder ondersouck 1474doen, behoudens dat ghyGa naar voetnoot1474 1475met my binnen treet, en 1476dat ghy (naer ons laetste 1477af-scheyt) my nu ope-1478ninge wilt doen van uwe 1479in-vallen op het selsaemGa naar voetnoot1479 1480houwelick van den Spaen-1481schen edelman met het 1482heydinneken. 1483Soph. Eerlicke lieden 1484zijn ghewoon haer be-1485loften gestant te doen, 1486schoon het haer by wijlen 1487ongelegen is. Wel aen, 1488treet binnen, en seght my 1489daer wat ghy van my 1490versouckt. 1491Phi. Op de gelegent-1492heytGa naar voetnoot1491 van de voornoemde 1493geschiedenisse, wilde ick 1494voor eerst (soo het u wel 1495geviele) een weynigh ver-1496staen,Ga naar voetnoot1495 wat ghy hout van 1497dese lant-loopers, die men 1498heydens noemt, en van 1499waer de selve haar be-1500gin en oorspronck heb-1501ben genomen; want sulcx 1502dunckt my aenmerckens 1503weert te wesen. 15041. Soph. Daer wert ver-1505scheydenlick van gevoelt, 1506lieve Philogame. Ghy sietGa naar voetnoot1506 1507hier van E. Pasquier inGa naar voetnoot1507 1508syn 4. bouck in't 17. cap.Ga naar voetnoot1508 1509van het Ondersouck van 1510Vrankrijck; die verhaelt 1511uyt d'oude schrijvers, dat 1512dese menschen in 't jaer 15131427. in Vrankrijck eerst 1514zijn gesien, en dat de selve 1515alsdoen verklaerden ge-1516sproten te zijn uyt het 1517laegh Egypten, onlangsGa naar voetnoot1517 1518t'onder-gebracht van de 1519Christenen, en gedwon-1520gen het Christen geloove 1521aen te nemen: datse sulcx 1522hebbende belooft korts 1523daer na weder van de Sa-1524raçijnen waren verwon-1525nen, sonder tegens de sel-1526ve eenigen sonderlingen 1527tegen-weer te hebben ge-1528daen: vervallende alsoo 1529weder van het Christen 1530gheloove aen de Saraçij-1531nen. Dat sulcx gekomen | |
[pagina 90]
| |
1532zijnde tot kennisse van de 1533Christen vorsten, dat sy 1534luyden wederom zijn aen-1535getastGa naar voetnoot1534 ende verwonnen, 1536en de Saraçijnen verdre-1537ven; niet willende deGa naar voetnoot1537 1538Christen vorsten toe-staen 1539(vermits haer lichtveer-1540digheytGa naar voetnoot1539 ende ontrouwe) 1541dat de selve in haer landt 1542souden blijven, ten ware 1543sy haer eerst hadden ver-1544voughtGa naar voetnoot1543 na Roomen, om 1545aldaer van den Paus t'ont-1546fangen soodanigen ordre 1547als daer goet soude ge-1548vonden werden hun te 1549geven; dat de selve daer 1550op kleyn en groot na 1551Roomen waren vertroc-1552ken, en dat de Paus (alles 1553gehoort ende overwogen 1554hebbende) de selve hadde 1555op-geleyt, tot haer boete 1556en beteringe, seven jaren 1557langh te mogen gaenGa naar voetnoot1557 1558dwalen door de werelt, 1559sonder middelertijt op 1560bedden te mogen slapen; 1561lastende hun even-wel,Ga naar voetnoot1561 1562om eenighsins hun teGa naar voetnoot1562 1563mogen generen, dat yder 1564kruys-dragende BisschopGa naar voetnoot1564 1565ofte Abt hun soude heb-1566ben te geven voor een-1567mael thien ponden tour-1568nois.Ga naar voetnoot1567 Datse in den voorsz. 1569jare 1427. in den Oughst-1570maent tot Parijs komende 1571verhaelden vijf jaren al-1572reede te hebben gedwaelt. 1573Pasquier verhaelt vorder 1574uyt het vertellen van die 1575gene die sulcx als doenGa naar voetnoot1575 1576gesien hebben, dat de 1577mans gansch swart waren, 1578met swart gekrult hayr, 1579hebbende in elck oir een 1580ofte twee silvere ringe-1581kens: dat de vrouwen 1582mede voor het meeren-1583deel mismaeckt ende lee-1584lickGa naar voetnoot1583 waren, met hayr ge-1585heel swart, als een peert- | |
[pagina 91]
| |
1586steert, gansch slordigh en-1587de ongedaen in haer klee-1588dinge,Ga naar voetnoot1587 een lappe lakens 1589om 't lijf gebonden heb-1590bende met koorden vast 1591gemaeckt; ende in 't korte 1592een vreemt gespuys van 1593menschen. Noch wijders, 1594datse veel haer werck 1595maeckten van de lieden in 1596de hant te kijcken, ende 1597yder te seggen wat hun 1598voor geluck ofte ongeluck 1599gebeuren soude, ofte al-1600reede gebeurt was: datse 1601veel onruste tusschen man 1602ende wijf verweckten en-1603de vreedsame houwelic-1604ken vol twist maeckten, 1605de mans in-beeldende datGa naar voetnoot1605 1606de vrouwen quaet garen 1607sponnen; van gelijckenGa naar voetnoot1607 1608datse door quade kunsten 1609het gelt uyt de liedenGa naar voetnoot1609 1610beurse in de heure konden 1611doen komen: ende eynte-1612lick dat de Bisschop van 1613Parijs ten lesten sigh te-1614gens de selve stelde, ende 1615een deftige predicatie te-1616gensGa naar voetnoot1615 haer bedrijf dede 1617doen door een prediker 1618monick genaemt le petit 1619Iacobin, de welcke onderGa naar voetnoot1619 1620andere seer berispte alle 1621de gene die sigh in de 1622handen van dit volck had-1623den sien laten, en de selve 1624gheloof waren gevende: 1625en tot besluyt datse van 1626daer spoedelick mosten 1627vertrecken ende haren 1628wegh nemen nae Pon-1629toise. Munsterus verhaeltGa naar voetnoot1629 1630datse in Duytslant eerst 1631zijn gesien anno 1417. En 1632soo ghy breeder bescheet 1633hier van souckt te weten, 1634mooght den selven met 1635andere schrijvers nae sien, 1636soo 't u gelieft. te weten 1637Camerar. hist. medit. part.Ga naar voetnoot1637 | |
[pagina 92]
| |
1638I. cap. 17. Gesner. in Mi-1639tridat.Ga naar voetnoot1638 AEneam Sylvium &c.Ga naar voetnoot1639 1640Phi. Ick sal my der-1641halven vergenought hou-1642den met dat ick van u ge-1643hoort hebbe, en wil nu 1644komen tot de geschiede-1645nisse selfs. 1646Ick hebbe voor eerst 1647gelet in 't lesen van hetGa naar voetnoot1647 1648eerste deel deser geschie-1649denisse, dat Pretiose (sooGa naar voetnoot1649 1650het scheen) behendelick 1651wiste uyt te vinden saken 1652die selfs een doctor in de 1653medeçijnen niet en konde 1654bemercken; te weten, dat 1655Giralde door liefde ver-1656voert moeste wesen, en 1657dat sulcx d'oorsake was 1658van hare sieckte. Nu byGa naar voetnoot1658 16592. dese gelegentheyt wilde 1660ick wel onder-recht we-1661sen,Ga naar voetnoot1660 ofte nae de kunsten 1662der medeçijnen, ofte vanGa naar voetnoot1662 1663de ondersouckers der na-1664turen,Ga naar voetnoot1663 offer een sekere 1665bysondere slagh van pols 1666zy, of eenige gewisse tey-1667ckensGa naar voetnoot1666 in de slagh-ader 1668daer uyt yemant (die de 1669kunste verstaet) sekerlick 1670soude konnen weten of-1671te een jonge deerne ver-1672lieft ofte met liefde be-1673vangen is, dan niet. wantGa naar voetnoot1673 1674indien sulcx gheleert kon-1675de werden, ick wildet 1676my wel gelt en tijt laten 1677kosten om sulcx te weten, 1678om redenen die ick daer 1679toe meyne te hebben. 1680Ten anderen soo ben 1681ick begerigh te weten, 1682of men door waer-seg-1683gers, of diergelijcke soorte 1684van menschen ondersoeck 1685magh doen op houwe-1686lickse ofte andere toe-1687komende saken. 1688Soph. Dit is een vrageGa naar voetnoot1688 1689die het geheym en ver- | |
[pagina 93]
| |
1690borgentheyt van de mede-1691çijnen raeckt, en die midts-1692dienGa naar voetnoot1691 best by de meesters 1693van de selve kunste be-1694slechtGa naar voetnoot1693 soude konnen wer-1695den: niet-te-min om u 1696niet verlegen te laten, enGa naar voetnoot1696 1697vermits ick al somtijts 1698mede een weet-gierigh 1699oogh hebbe laten gaen 1700over boucken van die ge-1701legentheyt,Ga naar voetnoot1700 soo kan ick 1702seggen dat eenige van de 1703ervarenste in die weten-1704schap, en by namen de 1705geleerde Avicenna, en metGa naar voetnoot1705 1706den selven Franciscus Va-1707lesiusGa naar voetnoot1706 lib. 3 Controvers. 1708Philos. & medic. cap. 14. 1709(Iaques Ferrand Agenois deGa naar voetnoot1709 1710la maladie d'Amour ou me-1711lancholie Erotique.) een 1712groot Spaens doctor, met 1713verscheyde andere van de 1714gheleerste in die kunste 1715vast stellen, datter geen 1716bysondere ader-slagh en 1717is, oock geen sekere tey-1718ckens in de selve, waer 1719door die sieckte eygent-1720lickGa naar voetnoot1719 bekent soude konnen 1721werden. En voor redenGa naar voetnoot1721 1722wort by de selve in-1723gebracht, dat de liefde, 1724soo lange die in de palenGa naar voetnoot1724 1725van de redelickheyt blijft, 1726is een genegentheyt die in 1727het breyn haer woon-1728plaetse is houdende: maer 1729buyten ofte boven reden 1730en regel gaende, dat de 1731selve dan in de lever ende 1732niet in het herte sigh ont-1733hout, ende dien volgendeGa naar voetnoot1733 1734dat uyt de pols ofte slagh-1735ader (die uyt het herte 1736haer beweginge heeft) 1737geen vaste teyckenen en | |
[pagina 94]
| |
1738konnen werden genomen,Ga naar voetnoot1738 1739om te weten of yemant 1740met de minne-koortse ge-1741quelt is, dan niet; en noch 1742min, wie daer van d' oor-1743sake mochte wesen. 1744Phi. Gewisselick het is 1745my leet dat de kunste soo 1746verre niet en gaet, en dat 1747de geesten in soo scherp-1748sinnigen eeuwe, als wy 1749beleven, (daer 't al schijntGa naar voetnoot1749 1750ondersocht te werden) 1751noch soo hooge niet en 1752zijn geklommen; te meer 1753vermits ick bemercke, dat 1754al lange in voorlede tijden 1755een groot deel van dese 1756kunst is ondeckt geweest, 1757even by oude vrouwenGa naar voetnoot1757 1758die wat geslepen waren. 1759Ick sie dat Canace in ditGa naar voetnoot1759 1760gast-huys sieck leggende 1761klaer uyt seyt (als Ovidius 1762verhaelt)
1763Mijn voester heeft den brant van mijn bedeckte wonden,Ga naar voetnoot1763
1765Die seyde my in 't oir: Ick sie het datje mint,Ga naar voetnoot1765
1766En dat u jeughdigh hert tot vrijen is gesint.Ga naar voetnoot1766
1767En dat alsoo zijnde, soo 1768dunckt het my vreemt 1769dat alle onse groote doc-1770toren hier in noch maer 1771als mollen en zijn, daer 1772een oudt wijf al van doen 1773af soo klaer in sagh. 1774Soph. Al sachtjens, lieveGa naar voetnoot1774 | |
[pagina 95]
| |
1775jongelingh. want al ist 1776soo, dat ick uyt de getuy-1777genissen van de geleerde 1778hebbe geseyt datter geen 1779eygen pols-slagh en is die 1780juyst op de liefde past, 1781soo en volcht daer niet 1782uyt dat de kunstenaersGa naar voetnoot1782 1783uyt andere gelegenthedenGa naar voetnoot1783 1784(jae oock uyt de pols selfs) 1785niet al merckelicke dingen 1786en souden konnen ont-1787decken, daer uyt men 1788yemants gestalte zoudeGa naar voetnoot1788 1789konnen weten. jae ick 1790segge u in tegen-deel, dat-1791ter veel ervaren medeçijns 1792eertijts zijn geweest ende 1793noch zijn, die door middel 1794van de kunst ten klaerstenGa naar voetnoot1794 1795hebben weten t'ondervin-1796den, dat yemant van die 1797wespe gesteken was. Avic.Ga naar voetnoot1797 1798lib. 3. cap. de amore. En 1799noch meer als dat, SoranusGa naar voetnoot1799 1800van Ephesen (als in het 1801leven van Hippocrates te 1802lesen is) ondeckte klaer-1803lick de liefde die de ko-1804ningh Perdiccas droughGa naar voetnoot1804 1805tot Phyla, een by-sit van 1806syn vader; en dat even op 1807de selve maniere gelijck 1808Erasistratus uyt-vont deGa naar voetnoot1808 1809brandende genegentheyt 1810van Antiochus tot Strato-1811niceGa naar voetnoot1810 syn stiefmoeder. (Val.Ga naar voetnoot1811 1812Max., l. 5 cap. 7). GalenusGa naar voetnoot1812 1813in syn bouck, daer hy 1814handelt van de gene die 1815den sieckaert maken, be-1816roemtGa naar voetnoot1815 sigh te hebben kon-1817nen ondervinden den hey-1818melickenGa naar voetnoot1817 minnebrant van | |
[pagina 96]
| |
1819een Romeynschen ridder, 1820die de selve geset en gewet 1821hadde op de by-sit van 1822een van de groote aldaer.Ga naar voetnoot1822 1823Van gelijcken roemt de 1824selve Galenus te hebben 1825weten na te sporen de 1826liefde van een voorname-1827lickeGa naar voetnoot1826 jonckvrouwe tot ee-1828nen schoonen jongelingh 1829Philades genaemt. Iaques 1830Ferrand, een geleert FransGa naar voetnoot1830 1831medeçijn, seyt in den jare 18321604. behendelicken on-1833dervondenGa naar voetnoot1832 te hebben de 1834malle minne-driften die 1835een jongh student (een 1836groot edelman zijnde) hey-1837melick drough tot een 1838schoone jonge deerne een 1839kamer-maeght in den 1840huyse daer hy sigh ont-1841hiel, daer van hy de vor-1842dere geschiedenisse bree-1843der verhaelt in syn bouck 1844by hem op dese stoffeGa naar voetnoot1844 1845beschreven. 1846Phi. Wel, na dese e-1847xempelen uyt-wijsen, soo 1848en soude men door de 1849kunst niet alleen konnen 1850uyt-vinden of yemant lief-1851de drough, maer oock tot 1852wien. Ick bidde segh my 1853doch hoe dat toe gaet; 1854want my dunckt dat sulcx 1855een jonghman van myneGa naar voetnoot1855 1856ghelegentheyt van groo-1857ten gebruycke soude kon-1858nenGa naar voetnoot1857 wesen. 1859Soph. Wel aen, dewijle 1860ghy des soo begerigh 1861schijnt te wesen, soo wil 1862ick u seggen 't gene icker 1863van bemerckt hebbe. Wilt 1864ghy weten of yemant met 1865liefde is bevangen, en op 1866wien ('t zy dan man of 1867vrouwe; maer ick sal nu 1868van de persoon van een 1869vrouwe spreken) soo siet 1870dat ghy soetelick en be-1871hendelick in u hant krijgt 1872de hant van de gene daer 1873ghy de preuve van nemen 1874wilt, ende leght dan u 1875vinger al sachtjens op hare 1876pols, ende daer na soo 1877brenght in u reden teGa naar voetnoot1877 1878passe den naem van de 1879gene die ghy meynt dat 1880haer meest aen 't herte 1881leyt; spreeckt van den 1882selven, loffelick prijsende | |
[pagina 97]
| |
1883des selfs schoonheyt, gees-1884tigheyt, ofte andere goede 1885gaven, en t'elcken als ghy 1886dien naem noemt, let dan 1887neerstelick wat verande-1888ringhGa naar voetnoot1887 ghy in haer oogen, 1889wesen, ende sonderlingeGa naar voetnoot1889 1890aen haren pols-slagh sult 1891gevoelen: daer is geen 1892twijffel aen, soo de minne-1893pijl haer recht ghetroffen 1894heeft, of ghy sult een on-1895gelijckenGa naar voetnoot1894 dril, ende een 1896veranderlicken pols ge-1897waer worden, die geen 1898regel of slagh en sal hou-1899den. (Paul. AEginet. lib. 3.Ga naar voetnoot1899 1900cap. 17. de amore.) Ghy 1901sult oock meer andere 1902teyckenen uyt haer wesen, 1903en sonderlingh uyt haer 1904oogen, konnen af-nemen,Ga naar voetnoot1904 1905die eer zijn te mercken, 1906als te schrijven. Maer danGa naar voetnoot1906 1907loopter noch wat op dat 1908vry aen-merckens weert 1909is, en van grooten ghe-1910bruycke; maer daer van 1911op beter gelegentheyt. 1912Phi. Ick bidde u en 1913spaert doch geen broot 1914voor de vrienden, ende 1915en laet niet onder u tonge 1916'tgene ick soo seer begeere 1917te horen als yet dat ick nu 1918ter tijt weet. 1919Soph. Neen, vrient, soo 1920plagh men een boer syn 1921kunst af te vragen: alle 1922dingen en dienen niet uytGa naar voetnoot1922 1923geseyt aen soo grage gas-1924tenGa naar voetnoot1923 als ghy en uws gelij-1925cken zijt; En dusdanige 1926verborgentheden en wil-1927len soo op een bot en metGa naar voetnoot1927 1928eenen adem niet geleert 1929wesen. 1930Phi. Ghy en hebt even-1931wel dit geenen dooven 1932geseyt; Ende nu ick den 1933draet hebbe, ick hope het 1934kloen wel te sullen vinden.Ga naar voetnoot1934 1935Ick kan oock lesen (God 1936danck) en hebbe u schrij-1937vers hooren noemen die 1938te vinden zyn, ick meyne 1939die nae te sien en te letten 1940watter in steeckt. want | |
[pagina 98]
| |
1941ick sie alreede wel soo 1942veel, dat dit ondersouck 1943niet alleen by de mede-1944çijnen, maer by de gene 1945die wat kennisse van saken 1946hebben, kan gedaen wer-1947den. Het komt my nu bin-1948nenGa naar voetnoot1947 dat ick gelesen hebbe, 1949dat Erasistratus (daer ghyGa naar voetnoot1949 1950te voren van gewagh 1951deet) de liefde van Antio-1952chus gewaer wiert, ver-1953mits hy vernam dat syn 1954ader-slagh t'elcken ver-1955anderde als Stratonice syn 1956stief-moeder in de kamer 1957ofte ontrent het bedde 1958quam, daer hy sieck lagh. 1959De poëten hebben daer-1960om wel geseyt,Ga naar voetnoot1960
1961Wie is die heeten minne-brant
1962Behendigh in syn boesem sluyt?
1963De liefde past op geenen bant;Ga naar voetnoot1963
1964Sy wil, sy sal, sy moeter uyt.
1965Soph. Dat is tot daer 1966toe goet, soete jongelingh 1967maer ondertusschen isset 1968geraden u niet te seer te 1969willen vergapen aen de 1970beweginge van de slagh-1971ader, om altijt daer uyt 1972een besluyt te maken (als 1973de selve buyten gewoonte 1974verandert, en rasser of 1975harder slaet op den naem 1976ofte door de aenkomste 1977van eenigh persoon) dat 1978t'elcken een uytmuntendeGa naar voetnoot1978 1979liefde hier van de oorsake 1980ware. Ghy sout lichtelick 1981(soo doende) konnen ver-1982vallen in een selsame on-1983gelegentheyt, als ick eens 1984verstont een jonge doctor 1985gheraeckt te zijn, uyt ghe-1986lijcke oorsake. 1987Phi. Hoe gingh dat toe, 1988weerde Sophronisçe? 1989Soph. De selve jongen 1990doctor onder andere heb-1991bende een wijle vergesel-1992schapt een vermaerden 1993medeçijn, als hy by de 1994siecken gingh (als in Ita-1995lien tot bericht van deGa naar voetnoot1995 1996studenten veel geschiet) en 1997gewaer zijnde ghewor-1998den, dat de doctor (als hy | |
[pagina 99]
| |
1999de pols van de siecken 2000getast hadde) wiste te 2001seggen waer door de 2002sieckte was veroorsaeckt, 2003als door eten van meloe-2004nen, noten, appelen, vij-2005gen, ofte diergelijcken 2006fruyt, bad ernstelick den 2007man, hem te willen open-2008baren waer uyt hy sulcxGa naar voetnoot2008 2009wist, als hy seyde. De 2010doctor, na des hem te 2011hebben laten bidden, sey-2012de hem, dat hy ontrent de 2013siecken komende neerste-2014lick was gewoon acht te 2015nemen, of hy in of on-2016trent de kamer van de 2017siecken niet eenige schel-2018len van noten, meloenen, 2019of diergelijcke vruchtenGa naar voetnoot2019 2020en vernam; en die siende, 2021dat hy daer op dan aen-2022gingh.Ga naar voetnoot2021 De nieuwe doctor, 2023dese lesse wel meynende 2024onthouden te hebben, en-2025de die willende in 'tGa naar voetnoot2025 2026werck stellen, was korts 2027daer na geroepen over 2028eenen schamelen arbey-2029der, sieck te bedde leggen-2030de; voor wiens hutte hy 2031een vers esels-vel siende 2032leggen, hadde daer op den 2033patjent syn pols geraeckt, 2034ende geseyt dat hy gansch 2035swaerlick sieck was, en 2036dat sulcx hem niet vreemt 2037en docht, dewijle hy soo 2038harden en onverdouwe-2039lickenGa naar voetnoot2038 kost, te weten esels 2040vleesch, hadde bestaen teGa naar voetnoot2040 2041eten. De siecke, des ver-2042wondert zijnde, seyde, dat 2043de doctor geheel van den 2044wegh was. want (seyde 2045hy) ick en hebbe in acht 2046dagen en langer geen esel 2047gesien, ten ware mijn 2048heere den doctor. De 2049misslagh van de jonge-2050lingh quam daer uyt, dat 2051hy den regel dien hy ge-2052hoort hadde al te breet en 2053sonder bescheydentheyt inGa naar voetnoot2053Ga naar voetnoot2053 2054't werck stelde. En voor 2055u, lieve Philogame, staet 2056te letten, dat ghy niet in 2057gelijcke dwalingen en 2058valt. 2059Phi. Is daer voor te 2060vreesen Sophronisçe? Ghy | |
[pagina 100]
| |
2061hebt my verklaert dat veel 2062gheleerde medeçijnen vast 2063stellen, dat indien op den 2064naem van eenigh persoon 2065de pols van een jonge 2066juffer, en oock haer we-2067sen, seer verandert, dat 2068daer uyt vastelick te be-2069sluyten is datse van des-2070selfs liefde bevangen is. 2071Soph. Maer of het ge-2072beurdeGa naar voetnoot2071 dat yemant een 2073jonge deerne onteert, en 2074haer daer na verlaten, ofte 2075andere schamperheyt aen-2076gedaenGa naar voetnoot2075 hadde, ende dat sy 2077daer uyt in quellinge zijn-2078deGa naar voetnoot2077 gevallen, een doctor 2079(als ghy) haer daer op 2080quame te besoucken, en 2081dat de selve sprekende 2082van den voorsz. persoon, 2083gevoelde de slagh-ader 2084van de voorsz. jonghe 2085deerne heftiger slaen, als 2086te voren; soude hy niet 2087een grooten misslagh doen 2088daer uyt te besluyten, dat 2089sulcx uyt liefde geschiede, 2090daer het uyt het tegen-2091deel, dat is, uyt louteren 2092haet, syn oorspronck sou-2093de hebben? 'T is seker, 2094dat jae. Want dewijle het 2095voren is vast gestelt, datter 2096geen bescheyden en eygenGa naar voetnoot2096 2097beweginge in de slagh-2098ader te vinden is die juyst 2099alleen past op de minne-2100sieckte, en dat daerom 2101met omsichtigheyt en ver-2102nuft alle omstandigheden 2103moeten werden overwo-2104gen, eer men yet sulcx 2105besluyten kan, soo siet 2106ghy wel hoe los u op-2107genomenGa naar voetnoot2106 kunste gaet. 2108Phi. Ick sie wel ghy 2109sout my geerne wederom 2110van 't stuck leyden; maerGa naar voetnoot2110 2111ick en meyn het daer by 2112niet te laten, maer moet 2113het vogeltjen (soo men 2114seyt) onder de steert sien, 2115en dan dagh en raet. Maer 3.Ga naar voetnoot2115 2116wat is u gevoelen, of men 2117uyt yemants hant ofte 2118andere leden, uyt de stre-2119pen en linien van de selve, 2120yet sulcx ofte andere sa-2121ken, rakende yemants in-2122nerlicken aert, nae de | |
[pagina 101]
| |
2123kunste kan uyt-vinden? 2124en of het een Christen 2125geoorloft is syn handen te 2126laten sien om eenige voor-2127segginge in 't stuck van 2128syn houwelick daer uyt 2129te mogen verstaen? of datGa naar voetnoot2129 2130hy andere middelen ver-2131magh te gebruycken, om 2132van toekomende dingen 2133de uyt-komste te weten? 2134Mart. Delrio disq. Mag. lib.Ga naar voetnoot2134 21354. cap. 5. Hier op wat be-2136richts,Ga naar voetnoot2135 weerde Sophro-2137nisçe. 2138Soph. Wat het eerste 2139aengaet, ick weet datter 2140geleerde gevonden wer-2141den die hier van grootGa naar voetnoot2141 2142werck maken, en dese 2143kunste (indiense weerdigh 2144is soo genaemt te werden) 2145oock met de schriftureGa naar voetnoot2145 2146willen bevestigen, daerGa naar voetnoot2146 2147toe treckende de plaetsen 2148Iob. 37.7. mitsgaders 2149Exod. 13.9. Dan de over-2150settingeGa naar voetnoot2149Ga naar voetnoot2149 van Hieronymus 2151spreeckt hier klaerder af 2152als de onse doet, en dient 2153daerom na-gesien. Even-2154wel Monsr. Pasquier de 2155recher. de Franc. lib. 17. 2156cap. 39. verhaelt eenige 2157sonderlinge dingen van 2158dese gelegentheyt. DochGa naar voetnoot2158Ga naar voetnoot2158 2159wat my aengaet (uyt-2160genomen alleen het gene 2161dat in dese gelegentheyt 2162uyt natuerlicke redenen 2163duydelick kan besloten enGa naar voetnoot2163 2164bevestight werden) soo 2165meyne ick dattet al beuse-2166lingen zijn, daer ick geen 2167tijt in en soude willen 2168besteden, als alleenlick | |
[pagina 102]
| |
2169om de ydelheyt van deGa naar voetnoot2169 2170menschelicke verstanden 2171daer in te bemercken: 2172anders weet ick dat onderGa naar voetnoot2172 2173dit bejagh quade kunsten 2174worden gepleeght, en 2175daerom en wil ick nie-2176mant raden sich hier toe 2177te begeven. 2178Phi. Maer sout ghy dan 2179geheelick verstaen te ver-2180werpenGa naar voetnoot2179 de kunste van 2181Phisiognomie, dat is, de 2182wetenschap om uyt het 2183wesen, gestalte, ofte ge-2184laet van een mensche, syn 2185innerlicken aert te ken-2186nen? daer nochtans ver-2187scheydeGa naar voetnoot2186 wijse lieden veel 2188van zijn houdende, daer 2189oock d'ervarentheyt vry 2190wat van getuygen kan. 2191Soph. Dat is een geheel 2192ander werck, als het gene 2193waer van wy nu gespro-2194ken hebben, en ick en ben 2195jegenwoordelick niet ge-2196sint om in het ondersouck 2197van het selve te treden. 4. 2198Maer in plaetse van sulcx 2199soo hebbe ick juyst hier 2200nu by my een bysonderGa naar voetnoot2200 2201trougeval van onsen tijt, 2202my onlanghs by een vrientGa naar voetnoot2202 2203ter hant gestelt, daer in te 2204sien is datter lieden zijn 2205die alleen op het gevoelen 2206van de uyterlicke gestalte 2207des lichaems, selfs sonder 2208behulp van oogen, een 2209vrouwe weten te ver-2210kiesen. 2211Phi. Ey langht my dat 2212herwaerts, soo het u be-2213lieft, weerde man, ick sal 2214't by mijn selven over-2215lesen, om u geen tijt te 2216doen verliesen. 2217Soph. Wel aen daer is 2218het gene dat ghy begeert, 2219ick heb jegenwoordelick 2220wat te doen by een vrient 2221hier ontrent; overleest 2222middelertijt dit geval, ick 2223wil haest weder hier zijn,Ga naar voetnoot2223 2224om dan onse begonnen 2225reden te volvoeren. 2226Phi. Ick wil soo doen, 2227Sophronisçe; soo en sal 2228mijn wachten niet sonder 2229vrucht zijn. ghy doet 2230middelertijt uwe saken. | |
[pagina 103]
| |
Daer mede vertreckt Sophroniscus, ende Philogamus, hem uyt-geleyt hebbende, began te lesen als volght.
(Philogamus leest dan het door Cats hier ingelaste verhaal Liefde sonder sien verweckt, en schoonheyt blindelinghs verkoren. Het speelt in Antwerpen, waar een blinde dokter, als beloning voor het genezen van de vader, een van diens drie dochters uitkiezen mag om ze tot vrouw te nemen. Zonder mankeren kiest hij op de tast de schoonste uit. Maar deze heeft haar hart reeds aan een ander gegeven, hetgeen tot gevolg heeft dat de blinde ‘Galenus’ van haar afziet en een van haar zusters ten huwelijk ontvangt. De moraal van dit intermezzo heeft Cats in de twee slotverzen neergelegd: De schoonheyt is een blom die al te licht vergaet;
Ghy, let op ware deught, die op u trouwen staet.)Ga naar voetnoot1
Philogamus en hadde nau het voorsz. trou-geval door-gelesen, ofte Sophroniscus was al weder aen-gekomen. Hy dan bewillekomt ende neder gheseten zijnde, seyde tot Philogamus, Wel laet ons nu den draet van ons voorgaende gespreck hervatten; want al isset soo dat op u nu gelesen trou-geval wel eenige goede bedenckingen konnen werden voort-gebracht, soo heeft de geschiedenisse van de Spaense heydinne de oudtste brieven, ende mitsdien oock het voor-recht van eerst afgehandelt te werden.
22315. Wel aen dan, wat uwe 2232vordere vrage belanght; 2233te weten, of het geoor-2234loft is op de uyt-komste 2235van toekomende dingen 2236ondersouck te doen, en 2237tot dien eynde aen waer-2238seggers ofte hant-kijck-2239sters raet te vragen, daer 2240op segh ick rondelick, | |
[pagina 104]
| |
2241dat neen. Ick stae u toeGa naar voetnoot2241 2242dat wijse en kloucke man-2243nen, uyt ervarentheyt met 2244lanckheyt van tijde ver-2245kregen, door voor-tey-2246ckenen ende sonderlin-2247geGa naar voetnoot2246 op-merckinge yet wesGa naar voetnoot2247 2248in dese gelegentheyt ver-2249mogen. Maer sulcx by 2250spokers, toovenaers, waer-2251seggers,Ga naar voetnoot2250 of diergelijcken 2252slagh van volck te wil-2253len gaen onder-vragen, 2254is beyde by Goddelicke 2255en menschelicke wetten 2256opentlick verboden. Gods 2257woort spreeckt klaer Deut. 225818. De gemeene Rech-2259tenGa naar voetnoot2258 van gelijcke: ende 2260de redenen zijn, vermits 2261het volck lichtelick door 2262dusdanige voor-segginge 2263gaende wert gemaeckt, 2264ende tot nieuwigheyt ge-2265negen zynde tot onruste 2266van de staet wert ge-2267dreven. Doch soo ghy 2268meer hier van begeert te 2269lesen, soo siet Lips. inGa naar voetnoot2269 2270Exemplis & Monitis Polit. 2271cap. 4. quaest. liceatne in 2272eventus inquirere. 22736. Phi. Maer het byson-2274derste dat uyt dese ghe-2275schiedenisse in bedencken 2276behoort te komen, is de 2277vraghe, of yemant be-2278hoort, ofte vermagh een 2279houwelick aen te gaen 2280met wilde, woeste, ende 2281rauwe menschen, ofte met 2282de gene die buyten hetGa naar voetnoot2282 2283verbont wesende, afghe-2284sondert zijn van het ware 2285Christelick geloove. Op 2286dit gewichtigh point u 2287oordeel, weerde man. 2288Soph. Ick en wil my 2289geensins ontrecken, goede 2290jongelingh, hier op myn 2291gevoelen rondelick te ver-2292klaren, alsoo het selve 2293onder al dat wy te samen 2294gesproken hebben als een 2295hooft-stuck behoort ge-2296rekentGa naar voetnoot2295 te werden. Ick seg-2297ge daerom, nademael datGa naar voetnoot2297 2298het houwelick is een on- | |
[pagina 105]
| |
2299verbrokenGa naar voetnoot2298 bant, ende dat 2300niet alleen de menschen,Ga naar voetnoot2300 2301maer oock God door het 2302selve kinderen werden 2303verweckt; dat mede selfs 2304de onderlinge verbinte-2305nisse tusschen den Heere 2306Christum ende de Kercke, 2307mitsgaders alle geloovige 2308zielen, door het houwe-2309lick wert af-gebeelt; soo 2310moet noodelick des Hee-2311renGa naar voetnoot2310 mont in die gelegent-2312heyt niet alleenlick om 2313raet werden gevraeght, 2314maer behoort oock de 2315selve raet volkomelick te 2316werden gevolght, ten eyn 2317de Godes vrede ons moch-2318te by-woonen in onse 2319huyshoudinge. 'T is nu 2320kennelick dat in Godes 2321woort (1. Corint. 7.) klaer-2322lickGa naar voetnoot2321 wert bevonden ons 2323te zijn bevolen te trouwen 2324in den Heere: dat is, in de 2325vreese des Heeren, ende 2326volgens desselfs in-settin-2327ge: gelijck by het selve 2328mede geboden wert geenGa naar voetnoot2328 2329jock te trecken met den 2330ongeloovigen, dewijle het 2331licht met de duysternisse 2332niet gemeens en heeft, 2333noch Christus met Belial 23342. Corint. 6. 14.15. MaerGa naar voetnoot2334 2335hoe kan yemant in den 2336Heere geseyt werden te 2337trouwen, die met synGa naar voetnoot2337 2338trouwen selfs toont dat 2339hy een verachter Gods is, 2340ende als tot syne vyanden 2341over-gaet? voorwaer in-2342dien men op eenige ge-2343lijckheyt in de saken van 2344trouwen behoort te letten, 2345de gelijckheyt in het stuck 2346van den Gods-dienst is 2347verre boven al te wegen,Ga naar voetnoot2347 2348sonder eenigheyt in de 2349welcke geen soetigheyt, 2350ware vreughde, of vrede | |
[pagina 106]
| |
2351tusschen de getroude en 2352is te verhopen, geen over-2353een-komste in 't op-voe-2354den van de kinderen, 2355maer dagelicx stoffe tot 2356onruste ende oneenigheyt; 2357alsoo dwalingen en waer-2358heyt met den anderenGa naar voetnoot2358 2359als erf-vyanden zijn, en 2360staegh onderlinge gewoon 2361zijn te worstelen; (Licet virGa naar voetnoot2361 2362non oderit uxorem, error 2363tamen odit veritatem. Salvi-2364anus.)Ga naar voetnoot2363 en in dien gevalle 2365siet men dat den haet van 2366de sake op de personen 2367selfs koomt te vallen, de-2368wijle elck het syne pooght 2369voor te spreken. ArnisaeusGa naar voetnoot2369 2370de jur. connub. cap. 6. sect. 5. 2371Heeft men niet gesien dat 2372in dusdanige houwelicken 2373de vrouwen zijn af-ge-2374raden geweest van de 2375houwelickse gemeenschap 2376met haren man te plegen, 2377als aen de selve onreyn 2378ende niet geoorloft zijn-2379de? en dat de vrouwen 2380oock sulcx in 't werck 2381hebben gepooght te stel-2382len? en hoe kan in soo-2383danigen huys-houdinge 2384een kleyne kercke door 2385gemeene gebeden en hetGa naar voetnoot2385 2386lesen van Gods woort ge-2387houdenGa naar voetnoot2386 werden, gelijck 2388sulcx onder de Christenen 2389betaemt, en van Paulus in 2390't huys van Philemon wertGa naar voetnoot2390 2391gepresen? en hoe kan 2392doch soodanigen houwe-2393lick (tot troost van de ge-2394houden)Ga naar voetnoot2393 geseyt werden te 2395wesen een beelt en ge-2396lijckenisse van het verbontGa naar voetnoot2396 2397met den Salighmaker? 2398(Molin au Traicté des Ma- | |
[pagina 107]
| |
2399riagesGa naar voetnoot2398 illicites.) sekerlick in 2400geender manieren. Ick 2401segge daerom, indien ye-2402mant van edelen huyse 2403wesende sigh tot kleyn-2404heytGa naar voetnoot2403 toe-rekent, indien 2405men hem een houwelick 2406soude vergen beneden deGa naar voetnoot2406 2407weerdigheyt van syn ge-2408slachte, dat des te meer in 2409desen gevalle behoort in 2410achtinge te komen, dat 2411men dien geestelicken adel 2412in de gemeenschap der 2413heyligen niet en verkorte. 2414Phi. Ick bevinde uwe 2415redenen van gewichte te 2416wesen, weerde Sophro-2417nisçe; maer hoort men 2418niet sodanigen houwelickGa naar voetnoot2418 2419goet te vinden, immers teGa naar voetnoot2419 2420lijden, op hope dat een 2421woest en ongeloovighGa naar voetnoot2421 2422mensche, door syn par-2423tuyrGa naar voetnoot2422 tot sedigheyt en totGa naar voetnoot2423 2424het geloove sal werden 2425gebracht, en datter alsoo 2426winste van een ziele sal 2427gedaen mogen werden? 2428Soph. Dit wort veel 2429tot verschooninge van 2430dusdanige houwelicken by 2431gebracht, lieve Philoga-2432me: Maer segh my doch 2433een reys, plagh men wel 2434een houwelick aen te 2435gaen met yemant die kael 2436en beroyt is, op hope dat 2437hy wel eens rijck soude 2438mogen werden? 2439Phi. Neen sekerlick, 2440weerde Sophronisçe, de 2441lieden gelooven in dien 2442deele datse sien en tasten,Ga naar voetnoot2442 2443en anders niet: de hope 2444wert maer waen geacht in 2445dese gelegentheyt. men 2446moet hier vry al vasterGa naar voetnoot2446 2447gaen. 2448Soph. Wel indien men 2449op hope van toekomen-2450den tijdelicken rijckdom 2451geen houwelick en wil 2452gronden, naer onse ma-2453niere van leven; dient 2454men dan wel sulcx te doen 2455op hope van dien on-2456waerdeerlicken rijckdom 2457in 't geestelicke? 2458Phi. Ick was daer ge- | |
[pagina 108]
| |
2459vat, weerde Sophronis-2460çe, eer ick 't recht ge-2461waer wert. En, om de 2462waerheyt te seggen, my 2463dunckt dat uwe rede-2464nen al vry wat slotsGa naar voetnoot2464 2465hebben. Maer onderen-2466tusschen soude ick mis-2467schien wel by exempe-2468lenGa naar voetnoot2467 konnen bewijsen, dat 2469de man het wijf, ende 2470het wijf den man tot 2471den waren geloove eyn-2472delick heeft gebracht; het 2473welck dan nootsakelick 2474een groot vernougen moetGa naar voetnoot2474 2475geven ter weder-zijden. 2476Soph. Ick en wil niet 2477ontkennen, weerde Philo-2478game, sulcx niet som-2479wijlen geschiet te zijn, 2480maer als het gebeurt soo 2481doet God even het selve 2482dat hy in de eerste schep-2483pinge gedaen heeft, treck-2484endeGa naar voetnoot2483Ga naar voetnoot2483 het licht uyt de 2485duysternisse. Maar hier 2486tegen is te bedencken, dat 2487niet eenige voor-vallende 2488saken, die somwijlen eens 2489gebeuren, maer Gods ge-2490bodt een regel moet we-2491sen van ons bedrijf. HetGa naar voetnoot2491 2492quaet en is niet te doen opGa naar voetnoot2492 2493datter goet van kome; en 2494wat segen Gods heeft die 2495te verwachten die Godes 2496raet niet en volght? Waer 2497by ick dan noch vrage, 2498nademael het quaet (God 2499betert) soo vruchtbaer is, 2500als de ervarentheyt leert; 2501of het niet te vreesen en 2502staet, dat de geloovige van 2503de ongeloovige eer be-2504schadightGa naar voetnoot2503 soude mogen 2505werden, als dat de onge-2506loovige door den geloo-2507vigen soude werden ge-2508betert? Is sulcx niet ge-2509beurt den wijsen ende 2510machtigen koningh Salo-2511mon? (1. Reg. 11.) ghyGa naar voetnoot2511 2512weet dat wel, jongelingh, 2513en wat sal dan gemeeneGa naar voetnoot2513 2514ende geringe verstanden | |
[pagina 109]
| |
2515niet konnen over-komen? 2516De eerste eertzvaders die 2517om hare uyt-nementheyts 2518wille kinderen Gods vanGa naar voetnoot2518 2519Moyses ghenaemt waren, 2520siende de dochteren der 2521menschen datse schoon 2522waren, onderstonden dieGa naar voetnoot2522 2523ten wijve te nemen (Ge-2524nes.Ga naar voetnoot2523 6. 3) en zijn alsoo 2525vleeselick, ja vleesch ge-2526worden, en hebben naGa naar voetnoot2526 2527hen getogen den onder-2528ganck van den geheelen 2529aert-bodem. En Iacob, die 2530groote helt en Gods wor-2531stelaer, hebbende getrout 2532de dochters Laban, heeft 2533hy niet gewaer geworden 2534dat een deel van de af-2535goderije van de selve de 2536syne heeft aengekleeft?Ga naar voetnoot2536 2537Gen. 35.4. 2538Phi. Ick vernoughe my 2539uwer redenen, weerde 2540Sophronisçe, en 'tis (mijns 2541oordeels) onnoodigh hier 2542toe meer te seggen: het 2543out spreeck-woort is hier 2544en elders niet dan al te 2545waerachtigh.
2546'T nachtegaeltjen op de peul
2547Dat vermagh te bijster veul.Ga naar voetnoot2547
2548Efficaces preces mulierum.Ga naar voetnoot2548
2549Ick daerom uwe aen-2550merckinge op mijne ge-2551daene vrage vast stellende,Ga naar voetnoot2551 2552sal u des ten hooghsten 2553bedancken, en de selve in 2554mijn boesem op-schrij-2555ven, ende door Godes ge-2556nade sien in 't werck teGa naar voetnoot2556 2557stellen. | |
[pagina 110]
| |
|