Het Spaens heydinnetje
(1976)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||
InleidingHet Spaens Heydinnetje, hier als apart verhaal uitgegeven, maakt deel uit van een groot geheel, een der hoofdwerken van ‘Vader Cats’: 's Werelts Begin, Midden, Eynde, besloten in den Trou-ringh, met den Proef-steen van den selven. Dit boek, meestal kortweg Cats' Trou-ringh genoemdGa naar voetnoot1, is een verzameling verhalen over huwelijksgevallen - aan bijbel, oudheid en nieuwere tijden ontleend - afgewisseld door dialogen tussen een zekere Sophroniscus, een bejaard en wijs weduwnaar, en Philógamus, een trouwlustig jongmens. Ze overwegen met elkaar allerlei problemen rondom de liefde en het huwelijk; Sophroniscus zoekt daarbij zijn jonge vriend het juiste inzicht te verschaffen en goede richtlijnen voor de praktijk des levens. Dat komt overeen met de bedoeling die Cats zelf met zijn Trou-ringh had: bij te dragen tot de opbouw van een christelijke huwelijksethiek op protestantse grondslag door een boekwerk dat door de burgers van het land begrepen kon worden en... in praktijk gebracht. Zijn doel werd bereikt: twee eeuwen lang heeft de Trou-ringh grote invloed uitgeoefend en nog is het werk niet in vergetelheid geraakt; het bekendst bleef het treffende verhaal van de Spaanse zigeunerin, met de gesprekken van Sophroniscus en Philogamus eromheen. De trouwring is voor Cats het unieke symbool van het huwelijk: ‘Ick woude, dat de trouwe even soodanigh mochte wesen als haer teycken is, te weten ront, effen, eenvoudigh.’Ga naar voetnoot2. De geschiedenissen die Cats in zijn boek vertelt, zijn de Proef- | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
steen van den Trou-ringhGa naar voetnoot1; ze zijn zo talrijk en zo gevarieerd van inhoud, ‘datter by-naest niemant en sal gevonden werden, of hy en sal aen het een of het andere trou-geval syn eygen konnen toutzen en ter preuve stellen’Ga naar voetnoot2. Maar die ring is niet alleen het unieke teken van het aardse huwelijk, maar tevens van iets dat veel verder en veel dieper grijpt. Heel ‘'s Werelts Begin, Midden, Eynde’ ligt in de trouwring besloten, de zin van al het wereldgebeuren is de vereniging van Christus met zijn bruid, de Kerk, die Hij zó lief heeft gehad dat Hij haar door zijn offer aan het kruis van de dood redde. Grondvorm van heel het bestaan der wereld is dus de liefde, het huwelijk. Aan het begin staat het Gront-houwelick van Adam en Eva, als volmaakte verbintenis de toetssteen bij uitnemendheid; aan het slot komt de Lof-sangh op het Geestelick Houwelick van Godes Soon. Twee ‘huwelijken’, elk van zeer bijzondere waarde, omringen de ‘verscheyde gedenck-weerdige trou-gevallen’ uit onderscheiden wereldperioden. Eén van die exemplarische trouwgevallen, dat van het Spaanse zigeunerinnetje PreçiosaGa naar voetnoot3 en de edelman Don Jan, treffen we aan in de derde afdeling van het boek, die verhalen bevat ‘in onse tijden voorgevallen’Ga naar voetnoot4. De aanvang is een kort inleidend gesprek tussen Sophroniscus en Philogamus. Eerstgenoemde wordt voor zaken weggeroepen en kan de dialoog niet voortzetten. Dus stelt hij zijn vriend een huwelijksgeschiedenis ter hand die hijzelf kort tevoren gelezen had en die door haar wonderbaarlijkheid, haar ‘selsaemheyt’, sterk de aandacht verdient. Ook Philogamus moet er maar eens ‘rijpelick’ op letten; dan zal de ander bij gelegenheid terugkomen en ‘van die vraeghstucken daer uyt ontstaende naerder spreken’. Het ‘wonderbaar verhaal’ van het Spaens Heydinnetje staat dus tussen een heel korte inleidende dialoog en een lang erbij horend tweegesprek | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
in. In dit laatste komt de problematiek van het huwelijksgeval aan de orde; het zijn de Aenmerckingen op het wonderbaer houwelick voren geroert, te weten: 1. de Oorspronck van de Heydens; 2. de Pols-tastinge der Liefde; 3. het Handlezen; 4. de Physiognomie; 5. de Waarzeggerij en 6. het Heyden-Houwelick, het huwen van een christen met een heiden. Het vierde punt, de Physiognomie, wordt nagenoeg niet behandeld; het wordt verduidelijkt door een tweede verhaal, dat tussen het vierde en vijfde punt ingevoegd is: Liefde sonder sien verweckt, en schoonheyt blindelinghs verkorenGa naar voetnoot1. Omtrent de oorsprong van het Spaens Heydinnetje geeft Cats zelf enkele aanwijzingen. In de Voor-reden op de Trou-ringh verklaart hij: ‘Oock heb ick de gevallen in dit Werck gebruyckt niet erdicht, ofte in mijn eygen breyn gesmeet, gelijck het gebruyck van de Poëten veel plagh te wesen: maer ick hebbe beter gevonden, de geschiedenissen van goede schrijvers te ontleenen, om redenen by eenige geleerde wel aen-gewesen.’ In de hierbij horende kanttekening verwijst hij naar de beroemde Franse essayist Michel de Montaigne (‘Essais 2) (chap. 35) (De trois bonnes femmes’), die de schrijvers aanraadt hun werken - ‘pour donner plaisir et profit au lecteur’ - te verluchten met een keuze uit de ‘dix mille tres-belles histoires, qui se rencontrent dans les livres’: wie daarop een heel werk wil bouwen, kan ‘entasser par ce moyen force veritables evenements de toutes sortes; les disposant et diversifiant, selon que la beauté de l'ouvrage le requerroit.’Ga naar voetnoot2. Daaraan heeft Cats zich ook bij het Spaens Heydinnetje gehouden, naar hij betuigt in zijn aantekening bij r. 1425: ‘Den vermaerden schrijver doctor Pozzo, wort geseyt in 't Spaens dese historie beschreven te hebben.’ Reeds op 11 november 1633 meldt hij zijn vriend Caspar Barlaeus, van wiens hand hij graag een Latijnse bewerking van de Trou-ringh zou | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
zien verschijnen, dat hij een heel aardig en boeiend Spaans verhaal kent van een edelman die een huwelijk sluit met een vermeend zigeunerkind en dat ‘Doctor Potzzo’ als de schrijver ervan genoemd wordtGa naar voetnoot1. Het is nog steeds onduidelijk, wie deze ‘Potzzo’ is. Ook Cervantes noemt aan het slot van zijn novelle La Gitanilla, waarop Cats' Spaens Heydinnetje berust, een zekere ‘el famoso licenciado Pozo’ als een der vele feestdichters in MurciaGa naar voetnoot2. Daarin zien sommigen een door Cervantes gefingeerde figuur, maar de bekende Spaanse literatuurhistoricus en Cervantes-kenner, F. Rodríguez Marín, denkt dat het Francisco del Pozo is, waarvan bekend is dat hij in 1602 te Murcia zijn waardering uitsprak voor een onuitgegeven toneelstuk van Lope de Vega, El Veneno SaludableGa naar voetnoot3. Het is merkwaardig dat Cats de naam van Cervantes nergens noemt, hoewel het aan geen twijfel onderhevig kan zijn dat hij zijn wonderbaar verhaal op de een of andere wijze heeft ontleend aan een geschiedenis uit diens Novelas Ejemplares (Nuttige, Exemplarische Novellen), te Madrid in 1613 uitgegeven. Het is mogelijk dat hij voor zijn voorbeeldig huwelijksgeval liever verwees naar een getuigenis van Pozzo aangaande een gebeurtenis dan naar een novelle. Maar dan blijft het vreemd dat hij ook in zijn briefwisseling met Caspar Barlaeus alleen die ‘licentiaat’ noemt en Cervantes niet, die omstreeks 1635 allang beroemd was en wiens novellen ook in de Nederlanden bekendheid verworven hadden. Men heeft daarom het vermoeden geuit, dat Cats een werk vóór zich gehad heeft waarin zich een Franse of Italiaanse bewerking van Cervantes' La Gitanilla bevond, op naam van een beroemde Spaanse licentiaat Pozzo. Daarop zou kunnen wijzen dat in Het Spaens Heydinnetje de namen Ferdinando en Gohanna voorkomen in plaats van | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
Fernando en Juana. Meer dan aanwijzingen zijn dit echter niet en van een vertaling van de Spaanse novelle die de eigenaardigheden van het Nederlandse verhaal verklaart, is totdusver geen spoor ontdekt. Vast staat dat Cats' Spaens Heydinnetje met La Gitanilla van Cervantes ten nauwste samenhangt. Er is zoveel overeenkomst in de bijzonderheden, dat het gegeven niet onafhankelijk bewerkt kan zijn. Dat wil geenszins zeggen dat hier van een slaafse bewerking sprake is. In Cervantes' novelle maken we kennis met het rumoerige stadsleven in het roomse Madrid, met de driften die ontketend worden onder de jeugdige edellieden wanneer daar een zigeunerin verschijnt die zowel door haar uiterlijk en haar optreden als door haar ongeëvenaarde zang ieders aandacht tot zich trekt. De rooms-katholieke sfeer, de Spaanse couleur locale ontbreekt bij Cats grotendeels, zo ook de wilde vaart in het verhaal van Pretiose's Madrileense ontmoetingen, in de handelingen waartoe een ontvlambaar en jaloers gemoed de edele Don Jan inspireert. Cats wijzigde - overeenkomstig Montaigne's raad - de situatie, de details, de karakters en de geest op verscheiden punten, want zijn geschiedenis moest als ‘proefsteen’ passen in zijn grote Trou-ringh. Zo wordt het gegeven onder zijn handen tot een landelijke, soms idyllische tekening van rondtrekkende zigeuners, van een verdwaalde ridder die het zigeunermeisje dat zijn hart verovert, in een ‘buyten-hof’ bij Madrid ontmoet, van een periculeuze liefdeshistorie bij een dorp in de provincie Murcia, waar het geurt naar de zilte Zeeuwse schorren en naar vette kleigronden. Vergelijken we thans Cats' verhaal en La Gitanilla nader. De volgende onderdelen kunnen we in zijn gedicht aanwijzen:
| |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
A. Brillant is Cervantes' mise-en-scène als hij twee markante vertegenwoordigsters van het zigeunervolk ten tonele voert: het oude zigeunerwijf en het gestolen pleegkind. Vijftien jaar lang leefde Pretiose in Castilië, nu wordt ze meegenomen naar het veld van Santa Barbara, vlak bij Madrid, waar het zigeunerkamp is. Haar triomftocht in de hoofdstad begint: in de kerk danst ze ter ere van Sint-Anna, schutspatrones der stad, en later zingt ze de romance van Koningin Margarita; ook ten huize van hoge regeringspersonen oogst ze een enorm succes, zoals bij Doña Clara en bij de ridder van Calatrave. Dichters geven haar graag hun poëzie om die te zingen, en ze verdient voor haar troep ongehoord veel. Deze zo on-Hollandse wereld komt bij Cats niet voor, maar er zijn overeenkomsten in details: nooit wil ook zijn Pretiose dubbelzinnige liedjes zingen, haar dans wordt door haar zang begeleid; ze wint veel prijzen en verdient voor de zigeuners een massa geld, er is sprake van castagnetten, maar de tamboerijn ontbreekt. Daartegenover staat o.a. de afwijking dat Cats het zigeunerinnetje geen smaragdgroene, maar gitzwarte ogen geeft. Verrassend is bij hem de sprekende, klankvolle naam Maiombe, die in het Spaanse origineel ontbreekt, voor de ongure bewaakster van het meisjeGa naar voetnoot1.
B. De geschiedenis van Giralde, wier kwaal - liefdesmart - door Pretiose ontdekt wordt, komt in La Gitanilla niet voor.
C. De ontmoeting vindt in beide verhalen plaats in een vallei bij Madrid, maar in het Spaanse origineel zijn de zigeunerinnen bezig geld binnen te halen o.a. met waarzeggerij en bij Cats worden - echt pastoraal - rozenkransen gevlochten. In de | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
novelle heeft Don Jan al eerder Pretiose zien optreden en komt hij welbewust en resoluut aan Maiombe de hand van Pretiose vragen, in het Nederlandse verhaal is Don Jan op jacht verdwaald en wordt hij onverwacht door Pretiose's lied bekoord; dat lied heeft geen overeenkomst met de diverse Spaanse liedjes die in La Gitanilla voorkomen. Ook biedt Don Jan bij Cats Pretiose een diamant aan, terwijl Cervantes hem een beurs vol geldstukken aan haar laat geven, die zij echter weigert te aanvaarden; wat Maiombe daarna maar al te graag doet. De acht dagen bedenktijd worden door Cats gereduceerd tot vierentwintig uur, de naam die de ridder krijgt is bij hem niet Andrès Caballero, maar eenvoudig Andreas.
D. De inwijding tot zigeuner wordt in het oorspronkelijke verhaal heel uitvoerig beschreven: er is sprake van een hut die met takken en met riet is versierd, Andrès moet een hamer en nijptang in zijn handen nemen, men laat hem bij gitaarmuziek twee cabriolen dansen en bindt hem met een zijden doek de arm zachtjes af. Van dit alles bij Cats niets, wel vinden we ook bij hem de uiteenzetting van de wetten en vrijheden van het zigeunervolk, gegeven door een oude zigeuner. Maar de scène van de vermomde page, die in het kamp de naam Clemente draagt, en Andrès hevig jaloers maakt, ontbreekt weer in het Spaens Heydinnetje.
E. en F. Beide laatste gedeelten hebben veel trekken gemeen; maar de ontmoeting met de ‘maeght van Murçia’ en de geschiedenis die daarop volgt, is in het Spaans aannemelijker, want zij is hier de dochter van de eigenares van de herberg waar enkele zigeuners overnachten. Juana Carducha, zoals zij hier heet, kan daar gemakkelijk haar juwelen laten glijden tussen de voor het vertrek bijeengepakte kleren van Andrès, ten einde hem in staat van beschuldiging te stellen. De scène met de soldaat die wenst dat Andreas naar de galeien gestuurd wordt, heeft in beide geschiedenissen hetzelfde verloop. Eveneens wordt Pretiose in beide verhalen niet naar de gevangenis gebracht, maar naar de vrouw van de ‘corregidore’, de land- | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
voogd. Te haren huize volgt dan het pleidooi voor Don Jan, de bekentenis van de kinderdiefstal door Maiombe, haar terugkeer met het kistje dat de bewijzen bevat, het vinden van de lichamelijke kenmerken, het geween wanneer het vaststaat dat Pretiose de dochter van de landvoogd is. Als Maiombe de kamer verlaten heeft om de rijke en zorgvuldig bewaarde kleren van Don Jan te halen, stellen de ouders aan het weergekeerde kind duizend en één vragen, die ze met zulk een charmante intelligentie beantwoordt, dat ze hun harten voor zich wint. Achteraf herinneren zich beiden, dat ze een schok van herkenning hadden gevoeld toen ze het kind voor het eerst terugzagen. Nog veel meer overeenkomsten tussen de twee verhalen vallen in de laatste onderdelen op te merken. Maar bij Cats loopt de geschiedenis veel sneller af. Terwijl Cervantes nog uitweidt over de verlenging van Don Juan's gevangenschap (omdat de ‘Corregidor’ hem eerst bezoeken wil!) en over het vertraagde huwelijksfeest (de vader van Don Juan heeft twintig dagen nodig om over te komen), deelt Cats slechts mee dat heel de wereld met de bruiloft gelukkig is en dat de echo de melding van het gebeuren tot in het woud weerklinken laat. Bij zoveel overeenkomstige trekken kan het niet anders of Cats heeft de novelle van Cervantes, althans in vertaling, gekend. De ‘discrete licence d'un Poëte’, waarvoor hij zich op Du Bartas beroept, stond hem toe veranderingen aan te brengen waar hij die nodig vond. Op deze wijze heeft La Gitanilla, het zigeunermeisje, haar intrede in de Nederlandse literatuur gedaan. Vrij spoedig volgden drie op het verhaal berustende blijspelenGa naar voetnoot1: Het Leven van Konstance, waer af volgt het Tooneelspel de Spaensche Heidin (1643) door Mattheus Gansneb Tengnagel; De Spaensche Heydin (1644) van Catharina Verwers-Dusart; La Gitanilla ghenaemt het Spaens Heydinneken (1649) door Geeraerd vanden Brande. Deze stukken, | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
waarvan allerlei vertoningen bekend zijn, houden geen verband met de Spaanse toneelbewerkingen van het verhaal. Intussen was nu ook een Nederlandse vertaling van Cervantes' novelle van de pers gekomen: Het Schoone Heydinnetje (1643) door F. van SambixGa naar voetnoot1. Over de Franse en Italiaanse vertalingen van Cervantes' novelle is al gesprokenGa naar voetnoot2. In 1638 verklaarde de jonge Académie Française dat de vertaling der Novelas Ejemplares een der mooiste Franse letterkundige werken kon genoemd wordenGa naar voetnoot3. Ook in latere tijden leefde La Gitanilla voort. Nog voor de periode der romantische balletten en het optreden van beroemde ballerina's zag Carl Maria von Weber de Preciosa, waarvoor hij de muziek gecomponeerd had, te Berlijn in 1821 opgevoerd. Geen wonder: de stof lag, zoals ze in Cervantes' novelle vorm gekregen had, als het ware gereed voor opera, opéra-comique en operette. Werd Preciosa daar niet reeds bewonderd om haar zang en dans, en had de schrijver niet, traditiegetrouw, tal van romances en andere lyrische dichtvormen in zijn verhaal opgenomen? Victor Hugo heeft in het zigeunermeisje van zijn Notre-Dame de Paris (1831) de herinnering aan het precieuze kleinood van Cervantes, het meisje met de gouden haren en de smaragdgroene ogen, bestendigd en gaf haar de naam van een kostbare steen: Esmeralda!Ga naar voetnoot4 Het eerste deel van de dialoog waartoe het huwelijksverhaal van het Spaens Heydinnetje aanleiding geeft, handelt over de zigeuners. Het thema der zigeuners, hun oorsprong en levenswijze, sprak zeer tot de verbeelding van Cats en zijn tijdgenoten. | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
Groot succes had bijvoorbeeld de Franse schrijver Jacques Amyot (1513-1593) met zijn vertaling van Heliodorus' Aethiopica of Theagenes en Chariclea (1547; 1559). Cats had dit werk gelezen, want in een brief aan Caspar Barlaeus van 11 november 1633 zegt hij, dat het boeiende verhaal van ‘Doctor Potzzo’ ‘quaedam similia cum Narrationibus Heliodori’ bezitGa naar voetnoot1. Zijn belangstelling voor die wereld blijkt ook als hij, in de opdracht van zijn Trou-ringh aan Anna Maria van Schuurman, deze begaafdste en geleerdste vrouw van onze Gouden Eeuw prijst om haar plan, zodra mogelijk ook ‘Aethiopisch’ te gaan studerenGa naar voetnoot2. Met enige voorzichtigheid blijkt Cats zich aan te sluiten bij de mening dat de zigeuners uit Beneden-Egypte stammen. Voorts laat hij hun eerste optreden in West-Europa in bespreking komen en geeft hij terloops enige belangrijke werken op, die de aard en de geschiedenis van het merkwaardige volk behandelen (zie r. 1 vv.). De ontdekking van Giralde's verborgen liefde door het in kunsten ervaren zigeunerinnetje (r. 149 vv.) en de voorspellingen die gedaan worden, geven een gerede aanleiding tot een dispuut over deze, ook voor liefde en huwelijk, zo belangrijke zaken. Het bestaan van een bijzondere polsslag die de liefde kenmerkt en zelfs de persoon op wie men verliefd is, aan het licht kan brengen, wordt ontkend; handlezen en waarzeggen zijn verboden zaken ‘by Goddelicke en menschelicke wetten.’ Wie wat naders van die vermeende liefdespolsslag wil weten en van de argumenten die ertegen in worden gebracht, wordt - voor het geval hij niet op Avicenna wil teruggaan - verwezen naar Franciscus Valesius en Jacques Ferrand (r. 1705 vv.); in het vijfde hoofdstuk van Justus Lipsius' Monita et Exempla Politica (r. 2269-2272) kan degene die zich over het handlezen en waarzeggen wil laten inlichten, het zijne vinden. Intussen is in de dialoog tussen Sophroniscus en Philogamus de fysiognomie of gelaatkunde niet verwerpelijk bevonden, als zijnde ‘een geheel ander werck, als het gene waer van wy nu | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
gesproken hebben’ (r. 2191-2194). Wel worden in het intermezzo-verhaal dat onmiddellijk op de korte woorden over de fysiognomie volgt, Liefde sonder sien verweckt en Schoonheyt blindelinghs verkoren, de betrekkelijkheid van het uiterlijk schoon en de overbodigheid van het waarnemen der gestalte met de ogen duidelijk aangewezen. Er blijkt namelijk uit, dat de liefde haar weg weet te vinden zonder de leiding van het gezichtsvermogen en dat schoonheid door een blinde kan worden opgemerkt; Philogamus kan de moraal ter harte nemen: De schoonheyt is een blom die al te licht vergaet;
Gy, let op ware deught, die op u trouwen staat.
Nu komt het hoofdpunt van het Spaens Heydinnetje, ‘het bysonderste dat uyt dese geschiedenisse in bedencken behoort te komen’. Mogen christenen zoals Don Jan een huwelijk sluiten ‘met wilde, woeste ende rauwe menschen’? Dit is het vraagstuk van het Heyden-houwelick, van liefhebben en huwen bij het ingrijpendst verschil: onderscheid in religie. Ook elders is het thema van ‘gelijke’ en ‘ongelijke’ huwelijken in de Trou-ringh bestendig aan de orde, vanaf het Gronthouwelick van Adam en Eva, dat een toonbeeld oplevert van volmaakte harmonie en gelijkheid, tot op het Geestelick Houwelick van ‘Godes Soon’ en zijn ‘lieve Bruyt, voor eeuwigh uyt-verkoren’. We treffen in het werk aan een Verhael van het ongelijck houwelick van Crates en Hipparchia, een Trou-geval van Koningh Ulderick ten eenre, ende Phryne Bocena Harderinne, ter anderer zijde, en ook een Beschrijvinge van de op-koomste van Rhodopis, een borgerlicke dochter, tot de koninghlicke kroone, vol sonderlinghe ghevallenGa naar voetnoot1. Die andere huwelijksgevallen hadden reeds vóór het Spaens Heydinnetje het bewijs geleverd, dat uitwendige verschillen zoals van afkomst, rang, stand en rijkdom - bij innerlijke overeenstemming - geen belemmeringen behoefden te zijn voor een goed huwelijk. Er bleken inderdaad bedenkingen te kunnen worden ingebracht tegen ongelijke | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
huwelijken, vooral wanneer het vorsten betreft; hoewel bijbelse èn antieke histories zonneklaar aantoonden dat ook dergelijke huwelijken ondanks de bezwaren goed en gelukkig kunnen zijn. Niet alleen in de hoofdgeschiedenis van het Spaens Heydinnetje zit de problematiek der ongelijkheid. De rijke ‘maagd van Murçia’ liet haar minziek oog vallen op een ‘zigeuner’, maar ze beterde door een onverwachte ontgoocheling; de sympathieke Giralde, ‘te rijck, als maer een eenigh kint’, hield tot stervens toe van een vriend, ‘niet gelijck in goet of staet’ en werd door Pretiose gered. Het vermeende standverschil tussen beide hoofdfiguren van het verhaal werd éérst, door Andreas, overwonnen en daarna bij de ‘herkenning’ uitgewist. Het Spaens Heydinnetje van Cats is allerminst een zoet arcadisch verhaaltjeGa naar voetnoot1, maar een emblematische geschiedenis waaruit, van welke kant men die ook beziet, een diepzinnige lering te voorschijn komt. Elders in de Trou-ringh komt tot uitdrukking hoe moeilijk de problematiek van het ongelijke huwelijk wordt, als er sprake is van een onderscheid tussen wijsheid en dwaasheid. Maar in het Spaens Heydinnetje is een nog veel dieper gaand verschil aan de orde. Voor Don Jan was Pretiose, toen hij haar leerde kennen, een ‘heyden-kint’, in zijn liefde voor haar lag een huwelijk besloten van een christen met een ‘ongelovige’. Het is duidelijk hoe Cats' gedachtengang moest zijn. Met een beroep op verscheiden bijbelteksten en ook op de praktijk des levens - de dagelijkse oorzaak van ‘onruste end oneenigheyt’ - wijst hij bij monde van Sophroniscus het ‘Heyden-houwelick’ af en zegt: ‘Gelijckheyt in het stuck van den Gods-dienst is verre boven al te wegen.’ Is het huwelijk der menschen niet een ‘onverbroken bant’ en een existentieel symbool, een ‘af-beelding’ van de ‘onderlinge verbintenisse tusschen den Heere Christus ende de Kercke’? Ook de geschiedenis van het lieftallige zigeunermeisje en haar adellijke vriend ligt ‘besloten in den | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
Trou-ringh’ die ‘'s werelts begin, midden, eynde’ omspant. Gelukkig maar dat de afwijzing het huwelijk van Don Jan en Pretiose de facto niet raakt: naar afkomst is ook zij van adel, naar geest ook zij christin, wellicht nog meer dan haar minnaar. Zo kon haar huwelijk aller instemming hebben: Men hoort door al de stadt, door alle groene velden,
En door het gansche rijck van desen handel melden,
De snelle weder-klanck die roeptet in het wout,
En al de werelt juyght dat Pretiose trout.Ga naar voetnoot1
|
|