Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre en drie lofdichten op Philips van Lansbergen
(1986)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermdKometen en kometevreesHet wetenschappelijk onderzoekDe wetenschappelijke bestudering van kometen bevond zich rond 1618 in een belangrijke fase. Van oudsher hadden deze hemelverschijnselen altijd al sterk de aandacht getrokken en tal van vragen opgeroepen.Ga naar eind8 Vooral hun onverwachte verschijning en hun merkwaardig uiterlijk - een heldere bol met een vurige staart - leidden tot veel wetenschappelijke speculaties, temeer omdat deze eigenschappen van kometen door velen als bijzonder angstaanjagend werden beschouwd. Sinds de klassieke oudheid waren er echter, tot aan het midden van de zestiende eeuw, nauwelijks vorderingen in het onderzoek gemaakt. Zeer algemeen gold nog het ‘Ptolemaeïsch wereldbeeld’, aangevuld met enkele aan Aristoteles ontleende ideeën over veranderlijke verschijnselen zoals kometen. Dit wereldbeeld beschouwde de aarde als onbeweeglijk middelpunt van het heelal. Om die aarde heen bevonden zich, als een soort schillen, de sferen waarin de zon, de maan en de planeten hun cirkelvormige banen trokken. Daar voorbij was de sfeer van de ‘vaste sterren’ - en daar weer buiten dacht de christelijke | |
[pagina 18]
| |
middeleeuwer zich dan de verschillende hemelen waarin God en zijn engelen woonden. Bij deze visie hoorde de opvatting dat in de ‘bovenmaanse’ regionen altijd alles hetzelfde bleef; slechts in het ‘ondermaanse’ heerste volgens Aristoteles verval en verandering. Kometen hoorden daarom per definitie thuis in het ondermaanse: Aristoteles leerde dat het verschijnselen binnen de atmosfeer van de aarde waren.Ga naar eind9 Zoals bekend werd dit wereldbeeld in de anderhalve eeuw na de publikatie van Copernicus' hoofdwerk De revolutionibus (1543) langzaam maar zeker verdrongen door een wereldbeeld waarin de aarde draait en een baan om de zon beschrijft, waarin ook andere vormen en bewegingen voorkomen dan bol en cirkel en waarin niet alleen rust maar ook verandering heerst.Ga naar eind10 Een aantal van deze nieuwere inzichten kon mede door bestudering van kometen terrein winnen. Al in 1572 was de Deense astronoom Tycho Brahe gaan twijfelen aan de onveranderlijkheid van de bovenmaanse sfeer, toen hij in het sterrenbeeld Cassiopeia een ‘nieuwe ster’ waarnam, die zich op grote afstand van de aarde moest bevinden. Zijn berekeningen naar aanleiding van kometen die in 1577 te zien waren, wezen er op dat kometen eveneens verschijnselen op grote afstand moesten zijn, ver voorbij de maan. Mogelijk waren het zelfs hemellichamen die een vaste, te berekenen baan beschreven. Pogingen de metingen te herleiden tot een cirkelvormige baan stuitten echter op grote moeilijkheden. Zouden er dan werkelijk in het heelal niet-cirkelvormige bewegingen mogelijk zijn? En zo ja, hoe moest men zich dan de baan van kometen voorstellen? Als rechte lijn, of misschien als ellips?Ga naar eind11 Een uitgelezen mogelijkheid tot nadere observatie - gestimuleerd door technische ontwikkelingen op het gebied van de sterrenkijkers - werd nu geboden door de kometen van 1618. Het moeten er drie geweest zijn,Ga naar eind12 maar in eigentijdse bronnen wordt vaak melding gemaakt van twee kometen. De laatste hiervan - waarneembaar van november 1618 tot januari 1619 - heeft verreweg de meeste indruk gemaakt; dit is de komeet waarover Cats spreekt in Aenmerckinghe. Deze komeet is wel niet zo bekend geworden als die van Halley, maar ze is toch de geschiedenis ingegaan, als aanleiding tot een der eerste internationale debatten over een natuurwetenschappelijk onderwerp. Aan dit debat werd deelgenomen door de jezuïet Grassi, door Galileo en zijn leerling Giuducci, en later ook door Kepler. Hun discussie wordt beschouwd als een van de interessantste uit de geschiedenis der | |
[pagina 19]
| |
natuurwetenschappen, maar leidde niet tot een definitieve conclusie.Ga naar eind13 Pas in 1705 zou door Edmond Halley aannemelijk gemaakt worden dat de baan van een komeet elliptisch is, vergelijkbaar met de banen van de planeten. Met andere woorden: een komeet keert met voorspelbare regelmaat terug. In de loop van de zeventiende eeuw kwamen dus enkele van de voornaamste vragen betreffende de aard van kometen in principe tot een oplossing. Daarbij moeten we echter wel bedenken dat bijvoorbeeld het doorslaggevende bewijs voor de opvatting van Halley pas geruime tijd later werd geleverd. (Volgens Halley waren de kometen van 1531, 1607 en 1682 in feite een en dezelfde, en hij voorspelde dat deze komeet in 1758 zou terugkeren. Dit gebeurde inderdaad - zestien jaar na het overlijden van Halley zelf.) Bovendien zegt dit overzicht van belangrijke ontdekkingen natuurlijk niets over de mate van verbreiding die de nieuwe ideeën vonden, buiten de kleine kring van specialisten.Ga naar eind14 | |
KometevreesIn Van Dale's woordenboek vinden we, naast het thans weinig gangbare woord staartster voor komeet, ook het woord kometevrees, omschreven als ‘bijgelovige vrees voor kometen, nl. dat zij de voorboden van grote rampen en oorlogen zouden zijn’. Evenzo meldt het Woordenboek der Nederlandsche Taal: ‘Vroeger werd een komeet als onheilspellend voorteken beschouwd’.Ga naar eind15 Nu is dit ‘vroeger’ tamelijk relatief; de komeet van Halley veroorzaakte bij haar terugkeer in 1910 op veel plaatsen van de wereld paniek, en nog in 1973 voorspelden sommigen dat de komeet Kohoutek het einde van de wereld zou brengen.Ga naar eind16 Bovendien werden kometen in sommige perioden niet slechts als voorbode, maar ook als oorzaak van rampen gezien. Cats laat in de Naerder op-merckinge, het derde deel van zijn pamflet, zien dat de kometevrees in zijn tijd al een lange traditie had. Zoals vaker verwijst hij hierbij vooral naar twee bronnen: de Bijbel en de auteurs uit de klassieke oudheid - met name de dichters, ‘de Poeten, die al dickwils Propheten zijn’. Voor wat betreft de Bijbel heeft hij enig kunst- en vliegwerk nodig voordat hij ‘duydelick’ kan concluderen dat bijzondere hemelverschijnselen veelal fungeren als voorboden ‘van eenighe toecomende swaricheden op der aerden’. De Bijbel spreekt ook niet expliciet over kometen, dit in tegenstelling tot de klassieke auteurs; een bladzijde | |
[pagina 20]
| |
citaten van Romeinse dichters illustreert moeiteloos met welke huiveringwekkende omschrijvingen zij ‘de yselicke vervaerlickheyt van dit vremde Ghesterte in hun gedichten ons hebben voorghestelt’. We kunnen bij dit alles aantekenen dat Cats bepaald niet overdrijft; zijn klassieke citaten zouden gemakkelijk met tientallen vergelijkbare passages kunnen worden aangevuld. Cats citeert vooral schrijvers uit de periode waarin kometen in de eerste plaats werden beschouwd als voorbode van de dood van vorsten, maar ook allerlei andere droevige gebeurtenissen werden in verband gebracht met de verschijning van kometen: aardbevingen, pestepidemieën, droogte, enzovoort. Er moet in de klassieke oudheid een groot aantal handboeken voor astrologen hebben bestaan, waarin een relatie werd gelegd tussen de verschijning van kometen en allerlei concrete gebeurtenissen op aarde, en er bestonden verschillende theorieën over het verband tussen het uiterlijk van een komeet en het soort ramp dat erop volgde. De ‘kometomantiek’, de kometenduidingskunde, werd bij de Romeinen zo invloedrijk dat de astronomische belangstelling voor de vraag wat een komeet nu eigenlijk is, pas vrij laat herleefde. Juist de hernieuwde aandacht voor de visie van Aristoteles blokkeerde echter min of meer de mogelijkheden tot het verwerven van verder inzicht; zijn invloedrijke stelling dat kometen verschijnselen binnen de dampkring van de aarde zijn, heeft ertoe bijgedragen dat ze eeuwenlang niet alleen als voorbode maar ook als oorzaak van rampen werden beschouwd.Ga naar eind17 Cats hoefde dus bij wijze van spreken maar een willekeurige greep in zijn boekenkast te doen om aan zijn citaten te komen. Onder de tientallen klassieke auteurs die in zijn werken worden geciteerd,Ga naar eind18 zijn er heel wat die over kometen hebben geschreven. Toch is het waarschijnlijk dat hij niet al zijn citaten zelfbij elkaar heeft gesprokkeld. In de Naerder op-merckinge, het derde gedeelte van zijn pamflet, verwijst hij bijvoorbeeld naar een Latijnse ‘Catalogus van wonderen en voortekenen’, rond het midden van de zestiende eeuw geschreven door Marcus Frytschius. In dit boek worden allerlei wonderbaarlijke zaken, zoals de geboorte van kinderen met vier voeten, geduid als voorteken van bepaalde gebeurtenissen. Naast dergelijke opsommingen van wondertekenen in het algemeen hadden ook speciale ‘kometografieën’ in 1618 al een rijke traditie, en het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat we in ons pamflet precies dezelfde regels van Lucanus tegenkomen die ook in een ander pamflet over de komeet van 1618 worden aangehaald.Ga naar eind19 Hieruit blijkt al wel dat Cats zeker niet de enige was die op een | |
[pagina 21]
| |
dergelijke manier over kometen schreef.Ga naar eind20 In de Naerder op-merckinge geeft hij ook een aantal voorbeelden van de werking der kometen in de nieuwere tijd, en opnieuw krijgen we de indruk dat het hier een tamelijk stereotiepe opsomming betreft. Zó werden door velen de tragische hoogtepunten in de wereldgeschiedenis herleid tot de verschijning van kometen - of, om het wat oneerbiediger te formuleren, zo werden die gebeurtenissen achteraf van bijbehorende kometen voorzien. Bepaalde vormen van kometevrees leefden tot diep in de zeventiende eeuw nog bij tal van vooraanstaande en zeergeleerde personen, en waren ook in de achttiende eeuw nog wijdverbreid.Ga naar eind21 We mogen niet vergeten dat het lang geduurd heeft voordat alle consequenties van de nieuwe astronomische ontdekkingen duidelijk werden; de nieuwere astronomie leidde niet onmiddellijk tot een algemeen aanvaard nieuw wereldbeeld en tot nieuwe opvattingen over de waarde van astrologische duidingen. (Bekend zijn bijvoorbeeld de pogingen van Tycho Brahe om zijn eigen ideeën en die van Copernicus in overeenstemming te brengen met het Ptolemaeïsch wereldbeeld, dat in feite met deze ideeën onverenigbaar was. Evenzo waren geleerden als Brahe en Kepler nog ijverige beoefenaren van de astrologische voorspellingskunde.) Een aantal van de pamfletten over de komeet van 1618 vertoont dan ook fraaie staaltjes van kometevrees, waarbij het opvallend is dat het weinig uitmaakt of de auteurs er al dan niet ‘moderne’ astronomische opvattingen op na houden. Nicolaus Mulerius bijvoorbeeld, die een aanhanger van Copernicus was, verwerpt in zijn pamflet de Aristotelische stelling dat kometen zich in het ondermaanse bevinden. Op de titelprent van zijn Hemelsche Trompet Morgenwecker ofte Comeet met een Langebaert zien we daarom de komeet-met-zijn-lange-baard een baan boven die van de maan beschrijven. (afb. 1) Zoals echter uit de titel al wel blijkt, sluit ook hij zich aan bij de mening dat kometen voorboden van rampen kunnen zijn: Ende wat die Cometen aengaet, t'gemeen ghevoel van alle volckeren is geweest, dat na de Cometen grote plaghe ende gemeenen straffen volgen, als aertbevingen, hoog wateren, onvruchtbaer jaren, crygh ende oorloghen, pestilentien, sterfte vande Coningen ende grote Potentaten, destructien van steden, ende omsettinghen van Coninckrijcken ende gewalt.Ga naar eind22 In het pamflet Corte beschrijvinghe ende Aff-beeldinghe des seer grooten ende | |
[pagina 22]
| |
schrickelijcken Comeets worden degenen die niet aan de invloed der kometen geloven, zelfs onomwonden als goddeloos bestempeld: Daer worden oock wel seer veel godtloose menschen ghevonden dwelck alsulcke teeckenen ende voorboden des Godlicken toorens seer kleyn achten, offt oock wel gheheel bespotten als dwelck haere natuerlicke oorsaecke hebben. De conclusie van dit pamflet is analoog aan die van Cats: bekennen wy dat de Cometen in haer selven gene ongeluck wercken ende veroorsaecken, maer God de Heere die sulck ongeluck over ons laet komen laet alsulcke teeckenen als voorboden der toekomende straffe voorschiinen, op dat de menschen door tydige verbetering haeres levens de selve mogen ontvlieden...Ga naar eind23 Deze citaten bevatten verschillende elementen die we ook in Aenmerckinghe terugvinden: het besef dat kometen door de eeuwen heen zijn beschouwd als voorboden van grote rampen; de mededeling dat er mensen zijn die zich daar niet zo druk om maken en dat er zelfs mensen zijn die menen dat kometen natuurlijke oorzaken hebben (wat vooralsnog niet zeker is); de stelling dat kometen weliswaar misschien geen oorzaak, maar dan toch zeker voorbode van rampspoed zijn; en tenslotte de hoop dat de mens, door zijn leven te beteren, Gods straf kan verminderen of afwenden. Zoals een andere pamfletschrijver het uitdrukt: Dan wy mogen den Almachtighen Godt met ware boete ende leetwesen onser sonden bidden, dat hy ons soo veel straffe niet laet overcomen als wy wel verdient hebben.Ga naar eind24 Tenslotte nog een tweetal gegevens die in dit verband illustratief zijn. Ten eerste leren we uit de pamflettencatalogi dat de kometen van 1664-1665 nog gepaard gingen met het verschijnen van vele voorspellende en vaak sombere geschriften.Ga naar eind25 In de tweede plaats is bekend dat Balthasar Bekker, die in de jaren negentig van de zeventiende eeuw zo'n opzien zou baren met zijn boek De betoverde Weereld, waarin hij zich tegen allerlei vormen van bijgeloof richtte, al in 1683 een Ondersoek van de Betekeninge der Kometen publiceerde. Uit zijn argumentatie blijkt duidelijk dat verschillende soorten kometevrees toen nog in brede kring leefden. Het boek werd enkele malen herdrukt. Met zijn opvatting dat kometen veelal leiden tot ‘eenighe droevige uyt-coomste’ sluit de auteur van Aenmerckinghe op de tegenwoordige steertsterre dus aan bij een oude, zeer wijdverbreide en in zijn tijd nog volop levende denktrant. De tegenovergestelde gedachte, de mening dat kometen mogelijk samenhangen met blijde gebeurtenissen, is veel | |
[pagina 23]
| |
Afb. 3. Prognosticatie van die Nieuwe ende seer schrickelijcke Comeet ofte Harige Ster Anno 1618. Collectie Bibliotheca Thysiana, Leiden.
| |
[pagina 24]
| |
zeldzamer. Onder de klassieke schrijvers vinden we er maar weinig die deze visie vertegenwoordigen, en ook in latere perioden worden kometen meestal als brengers van onheil beschouwd. Toch maakt vooral het openingsgedicht van het pamflet een tamelijk optimistische indruk. Niet alleen de keuze van het Bijbelcitaat op de titelpagina, maar ook de tekst van de beginstrofen valt op het eerste gezicht moeilijk te verenigen met de veel somberder toon van andere passages in Aenmerckinghe. Een van de oorzaken van dergelijke tegenstrijdigheden moeten we waarschijnlijk zoeken in de bronnen die Cats raadpleegde om zich een mening over kometen en hun betekenis te vormen. Hierover nu meer. | |
Cats' bronnenmateriaalZoals in veel van zijn werken verwijst Cats ook in Aenmerckinghe overvloedig naar twee fundamentele bronnen van kennis: de Bijbel en de klassieken. Uit de aantekeningen bij de tekst blijkt dat bovendien vele passages waarvoor geen bronvermelding wordt gegeven, wel degelijk te lezen zijn als ‘citaat’ van bijbels of klassiek gedachtengoed. Grote delen van het pamflet vormen in feite een compositie, samengesteld uit directe en indirecte citaten. Naast de genoemde twee fundamentele bronnen van kennis begon echter in Cats' tijd ook een meer empirische benadering op te komen; in sterkere mate dan voorheen werd een zekere waarde gehecht aan de directe observatie, de eigen waarneming. Dit was de benadering die een groot deel van de nieuwere astronomische inzichten had mogelijk gemaakt. In zijn pamflet verwijst Cats op enkele plaatsen naar deze nieuwere astronomische inzichten. Zo zegt hij bijvoorbeeld dat er mensen zijn die menen dat kometen ‘natuyrlicke oorsaken’ hebben. Betekent dit nu dat zijn belangstelling voor de sterrenkunde verder ging dan de kometen van 1618? We kennen Cats als jurist, als dichter-moralist, als staatsman, maar niet als astronoom. Dat was hij ook geenszins, maar hij woonde wel in Zeeland, en het is niet onwaarschijnlijk dat hij, als zovele Zeeuwen van zijn tijd, een levendige interesse had voor de sterrenkunde. De astronomische belangstelling in Zeeland had een zeer praktische achtergrond; voor zeevarenden, die de beschikking moesten hebben over goede navigatie-instrumenten en die inzicht moesten verwerven in de wisseling van getijden en weersomstandigheden, kon de astronomie letterlijk van levensbelang zijn. Juist in de periode waarin Aenmerckinghe verscheen, begon Zeeland een brandhaard van | |
[pagina 25]
| |
Copernicaanse nieuwlichterij te worden; het is daarbij typerend dat de discussie niet uitsluitend een academische aangelegenheid was en in het Latijn werd gevoerd, maar dat er ook werken in de volkstaal verschenen, waarin de Copernicaanse denkbeelden werden uiteengezet.Ga naar eind26 Een van de belangrijkste Copernicanen in Zeeland was nu de predikant-astronoom Philips Lansbergen (1561-1632). Deze geleerde, oorspronkelijk afkomstig uit Vlaanderen, woonde al sinds 1586 in Zeeland en sinds 1613 in Middelburg. In een Latijns boek van 1619 verdedigde hij enkele onderdelen van het stelsel van Copernicus, en in 1629 deed hij hetzelfde in het Nederlandse boek Bedenckinghen, op den daghelijckschen, ende iaerlijckschen loop vanden aerdt-cloot. In de tussenliggende periode publiceerde hij onder meer een in het Nederlands gestelde, praktische handleiding voor het gebruik van de kwadrant, en een soortgelijk werk over het astrolabium. In al deze boeken werden lofdichten opgenomen van Jacob Cats.Ga naar eind27 Uit de lofdichten blijkt duidelijk dat Cats en Lansbergen goede vrienden waren. Bovendien zien we dat Cats niet slechts wat algemene lofprijzingen ten beste geeft, maar dat hij ook op de inhoud van Lansbergens werk ingaat; de lofdichten vormen een poëtisch resumé van de boeken waar ze bij horen. Kennelijk bleef Cats' belangstelling voor astronomische kwesties dus niet beperkt tot de komeet van 1618.Ga naar eind28 Dit wil overigens nu ook weer niet zeggen dat Cats' interesse ‘zuiver wetenschappelijk’ was, zoals we dat tegenwoordig zouden noemen. Cats ziet de sterrenhemel toch wel in de eerste plaats als onderdeel van Gods schepping, en voor hem dient de bestudering van die sterrenhemel vooral om ons te herinneren aan Gods grootheid. Niet alleen van de Bijbel, als ‘geschreven openbaring’, moeten we kennis nemen, maar ook van de schepping, als ‘levende openbaring’.Ga naar eind29 Zowel in het pamflet als in de lofdichten op Lansbergen herkennen we deze strekking, treffend uitgedrukt in de slotregels van het eerste lofdicht: Want t'elcken als de Slaep van my is wech ghevlogen | |
De problematische middenwegDe Bijbel, de klassieken en de nieuwere wetenschappelijke inzichtendat zijn de drie voornaamste bronnen van Cats in Aenmerckinghe. Geen | |
[pagina 26]
| |
van deze drie levert echter zonder meer een eenduidige interpretatie van hemelverschijnselen zoals kometen op. Bovendien bevatten ze natuurlijk vele onderlinge tegenstrijdigheden. Cats, die in de Naerder op-merckinge als een soort moraliserend wetenschapsjournalist de stand van zaken in het kometenonderzoek tracht weer te geven, heeft het hier niet gemakkelijk mee. Zo bevat het pamflet een fraaie bestrijding van een argument dat al van oudsher werd gebruikt ten gunste van astrologische voorspellingen. Calvijn had de gevaren van dit argument reeds scherp gezien. In zijn Avertissement contre l'astrologie (1549), een waarschuwing tegen de praktijken van astrologen, noemde hij als bijzonder verraderlijk kenmerk van de astrologie het feit dat ze in laatste instantie uitgaat van een reeks ontwijfelbare waarheden.Ga naar eind30 Immers: de sterren, zon en maan oefenen een onmiskenbare invloed op het lot van de mens uit - door het klimaat en de getijden te beïnvloeden bijvoorbeeld. Maar, zegt Calvijn, als de sterren ons het teken geven wanneer we moeten zaaien of planten, wil dat nog niet zeggen dat ze ons ook kunnen vertellen wanneer we kleren moeten kopen, of we vandaag dan wel morgen een gunstige koop kunnen sluiten, enzovoort.Ga naar eind31 Dit is het verschil tussen de ‘werkelijke astrologie’ en de ‘bastaardastrologie’, dat deze laatste allerlei dingen tracht te voorspellen die niets met de sterren van doen hebben. Ook Cats maakt in de Naerder op-merckinge een dergelijk onderscheid, en hij verwerpt astrologische voorspellingen als ‘strijdende tegens de eeuwige voorsienicheyt Godes’. Waarom mogen we de kometen dan wel een bepaalde duiding geven? Opnieuw sluit Cats aan bij het denken van Calvijn, wanneer hij een volgend onderscheid maakt, een onderscheid tussen ‘ordinare’ en ‘extraordinare’ hemelverschijnselen. Alleen de laatste behelzen een speciale boodschap van God.Ga naar eind32 Wanneer nu echter zou worden aangetoond dat kometen geen buitengewone maar gewone hemelverschijnselen zijn, die ‘natuurlijke oorzaken’ hebben, zou daarmee de hele redenering dat ze geduid moeten worden als voorbode van Gods straf, komen te vervallen. Juist in Cats' tijd begon het besef door te dringen dat kometen inderdaad vergelijkbaar zijn met ‘gewone’ hemellichamen. Cats ziet zich gedwongen op het bewijs hiervoor te anticiperen met een soort reserve-argument: wanneer mocht blijken dat ze natuurlijke oorzaken hebben, dan zegt dat nog niets, want hetzelfde geldt voor de regenboog, en toch is dit een teken - een teken van het verbond tussen God en zijn schepselen.Ga naar eind33 | |
[pagina 27]
| |
Interessant is ook het probleem waarvoor Cats zich gesteld ziet door de Bijbelplaats Jeremia 10:2 (‘... en schrikt niet voor de tekenen aan den hemel, omdat de volken daarvoor schrikken’). In regel 39 van de Naerder op-merckinge gebruikt hij deze tekst, zoals te verwachten, tegen de astrologen. In regel 266 echter keert hij diezelfde tekst, via een spitsvondige argumentatie, tegen degenen die niet in de macht van de sterren geloven: wanneer de profeet spreekt van tekenen, geeft hij daarmee te kennen dat ze wel degelijk iets moeten be-tekenen. Natuurlijk, het gaat Cats om de juiste middenweg; ook hij vindt dat kometen slechts als algemene waarschuwing gelden en dat er geen betekenis aan mag worden gehecht in de zin van een concrete voorspelling. Toch vertoont de redenering een zekere tegenstrijdigheid.Ga naar eind34 Ook de al gesignaleerde tegenspraak tussen optimistische en pessimistische passages in het pamflet getuigt van dit soort problemen. Terwijl in het openingsgedicht al direct het accent ligt op het feit dat ‘nieuwe sterren’ vaak tot iets goeds hebben geleid, zegt het belangrijkste personage uit de hierop volgende Tsamen-sprake: ‘'t Is genouch voor ons te weten, / Dat de steerten der Cometen / Voor gewis ons beelden aff / Teykens van des Heeren straff’ - een denkbeeld dat we eveneens vinden in de Naerder op-merckinge, vooral in de huiveringwekkende klassieke citaten. We zien dus dat de auteur van Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre enige moeite heeft om de gegevens uit diverse bronnen tot een sluitend geheel te maken. Niettemin is de algemene boodschap van het pamflet volstrekt duidelijk: kometen zijn geen rechtstreekse oorzaak van rampen, maar kunnen wel een voorteken daarvan zijn. God toont iets van zichzelf in zijn schepping, en al mag men niet proberen zijn precieze bedoelingen eruit af te leiden of concrete gebeurtenissen te voorspellen, men moet er wel degelijk acht op slaan. Ook wanneer de schepping een zekere dreiging lijkt uit te stralen, mogen we niet de moed verliezen maar moeten we ijverig blijven streven naar ‘verbetering van leven’. Bevat deze boodschap nu zoveel controversiële elementen dat het zowel voor de schrijver als voor de drukker maar het verstandigste was zich in anonimiteit te hullen? Het lijkt niet waarschijnlijk. Eerder is het opmerkelijk hoe behendig de auteur erin slaagt steeds weer op zijn, toch wel algemeen aanvaardbare, ‘middenweg’ terug te komen. Een andere mogelijkheid ter verklaring van de anonimiteit zou kunnen zijn, dat Cats bang was betrokken te raken bij de geschillen die | |
[pagina 28]
| |
aanleiding waren tot de Synode van Dordrecht. Cats noemt deze synode met nadruk in het eerste gedicht, en in de Tsamen-sprake zinspeelt hij op de conflicten die eraan ten grondslag lagen. |
|