Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen
(1694)–Joannes à Castro– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
77. Sinne-beldt.VVanneer in 't vier den Dorne brandt
Dan krickt en krackt hy t'allen kant.
Daer is noch plant noch cruyt, dat voort-groeyt uyt de aerde
Dat in sich selven niet, jet goets en quaets t'saem paerde:
Al waer het anders niet als doodelijck venijn,
Noch wordt het wel gebruyckt en dient tot medecijn:
Soo oock den Doornen-plant, onnuttigh om te wassen.
Die met het hout-gewas niet voegen kan noch passen:
Die niet aen-raeck'lijck is, om dat hy is beset,
Met pinnen langh en scherp, en 't raecken soo belet:
Heeft even-wel dat goedt, van katten af te wéren,
En vogels van het landt, om 't saet niet af te téren
Eer het gewassen is, noch vande kat bedabt,
Verstroyt, en vruchte-loos van haer wordt uyt-gecrabt.
| |
[pagina 237]
| |
Oock dient hy tot een haegh in plaets van steenen mueren,
Om met sijn scherp bescherm, oock ciercel me te vueren,
Niet anders dient by meer, oock self niet tot het vier,
Alwaer het tegen-staet en spertelt met getier.
Wat wilt ons 't Sinne-beldt tot zedigheydt bethoonen?
Als dat d'hert-neckicheydt blijft in den boosen woonen;
Die nergens toe en deught, als tot verergenis
Vande onnooselen; 't is seker en gewis;
Soo jemandt met het vier van liefde hem wilt raecken,
Dat hy meer tegenheydt met spertelen sal maecken,
Als oyt den dornen-struyck gesméten in het vier:
Een boos mensch door vermaen, maeckt altijt groot getier.
| |
Breeder Aen-merckinghe.ONder allen de wercken van vrientschap en van de gebode liefde, maghmen wel stellen de berispingh van sijnen even-naesten: want de broederlijcke liefde en kan niet op-recht zijn, daer men sijnen broeder siet sondighen en dólen en den selven niet en berispt noch op den rechten wegh niet en helpt. Gelijck dan de quaelen en de sonden verscheyden en menighvuldigh zijn, soo moeten oock de vermaeninghen, de ghenees-middelen ghematight en ghevoeght worden naer den eysch der quaelen ende boosheden vanden krancken, onder de welcke de booste zijn, die niet willen geholpen zijn door vermaenigh verworpende die genees-middelen, en weder-staen hunnen vermaender, hem on-beleefdelijck in-vaerende noch uyt-maken en selver quetsen gelijck aen den dórnen-plant die gedrooght wort tot het vier, die soo men maer lichtelijck raeckt, terstont steckt en quetst met sijn scherpe dôrens vanden welcken te verstaen is dat David seght: | |
[pagina 238]
| |
Ga naar voetnoot(a)Exarcerunt &C. Zy hebben gebrandt als een vier onder de doornen: Het vier dat onder de doornen brandt, dat veroorsaeckt een groote tegen-spertelinge met gekrack en getier; soo oock eene vierighe vermaeningh uyt liefde verweckt in den boosen hert-neckigen eene verbitterde tegenheydt niet sonder ghetier en on-gheduldigheyt. Desen boosen ende bitteren aerdt van onse scherp-stekende doornen gheven claer teecken dat zy verworpen zijn, gelijck den Wijsen-man betuyght: Ga naar voetnoot(b) Viro coripienti &c. Een man die hert-neckich versmaedt den genen die hem straft, dien sal een haestige verderffenisse over-komen, ende de gesontheydt en sal hem niet volgen. Die niet willen vermaent zijn, die en willen hun oock niet béteren, en die boos zijn, en niet willen ghebetert worden en konnen niet zaeligh worden ergo moeten verdoemt worden, dat blijckelijck is: die dan hunne zaeligheydt veron-achtsaemen en den aerdt hebben van de stekende dôrnen, die het Woordt Godts oft de goddelijcke vermaeninghen verachten, van die spreckt Christus: Ga naar voetnoot(c) Exorta sunt spina &c. De op-wassende dornen hebben dat versmacht: Soo datmen hier aen-mercken magh dat de boosheydt vande hert-neckige soo groot is, dat het vermaenende Woordt, versmacht zijnde; oock selver quetsen hunnen vermaender. |
|