tijd hoorde ik waarom: de muziek decideerde tot een vrolijk ‘Wonderful wonderful Copenhagen’ ... bij wijze van uitsmijter. En onbewijsbaar ironisch klonk de stem van de man naast mij: ‘You better gó now...’
In de bus likte ik mijn wonden.
Het was een tweedekker en ik zat boven, neer kijkend op een duister Londen, dat koud en dampig klaar lag voor de lustmoordenaars en hun sluwe nasleep van Scotland Yard. In een hand vol kleingeld zocht ik de muntstukken bijeen die nodig waren om de conducteur te bevredigen, maar toen ik ermee klaar zat, kwam hij niet. Beneden, op het open plankiertje bij de ingang, stond hij het zó koud te hebben dat hij mij vergat.
In Holland weet je daar wel raad mee. Je denkt gewoon: fijn, dat scheelt weer drie stuivers, en zorgt er alleen voor het vervoermiddel te verlaten met de mimiek van iemand die wel degelijk heeft betaald. Maar in Londen kun je ook op dit punt niet naar je volksaard handelen. Het luistert héél nauw: in een Britse trein mag je gerust je benen op de bank leggen. Hoewel het tegen de voorschriften is, zegt de conducteur er niets van. Maar als hij je zonder kaartje betrapt, word je in de Tower geworpen en komt je wassen beeld bij madame Tussaud te staan, in de chamber of horrors. Want er is een essentieel verschil tussen gentlemanlike gemakzucht en kwaadwillige onmaatschappelijkheid.
Wat doe ik nu, als ik eráf moet? dacht ik. Mijn halte naderde. Ik stond op en begon het trapje af te dalen. De bus stond net stil toen ik de uitgang had bereikt.
‘Sir, u hebt mij vergeten,’ zei ik tegen de conducteur.
‘Woddujusee?’ vroeg hij, het belletouw in de hand. Zijn wangen zagen paars van de kou.
‘U hebt mij vergeten,’ herhaalde ik. ‘Ik moet nog betalen...’ Er kwam een gehinderde uitdrukking op zijn gezicht. Zonder een woord te zeggen, rukte hij aan de bel en duwde mij met zijn andere hand zó krachtig van zijn bus, dat ik ruggelings in het Londense nachtleven viel. Tegen een heer, die daar juist hoogst individualistisch passeerde.
‘Sir!’ riep hij.