Klein verzoek
De kastelein zei: ‘De mensen zijn chagrijnig op het moment. Dat komt door het weer. Die regenbuien telkens. En zo'n bedekte lucht. Daar worden ze chagrijnig van. 't Laat zich wel horen, trouwens. Want een mens is per slot zelf ook min of meer een natuurprodukt.’ Hij keek mij aan om mijn bijval te innen. Ik liet het bij een knik, want de stelling leende zich niet voor beschouwingen mijnerzijds. Er trad een landerige stilte in. Terwijl de kastelein glazen spoelde, ging de deur van de kroeg open en kwam een klein, grijs mevrouwtje binnen.
‘Is me man nog niet geweest?’ vroeg ze.
‘Wie is dat dan?’
Ze noemde een achternaam, die de kastelein enige malen door zijn geest liet wentelen en toen als onbestelbaar retourneerde.
‘Die ken ik niet,’ zei hij.
‘Ach ja, hij is zo'n grote, dikke met een rode snor,’ sprak het vrouwtje.
‘Ome Cor!’ riep de kastelein uit. ‘Ja, die ken ik wel. Maar hij is al een paar weken niet geweest.’
Ze knikte zorgelijk.
‘Hij heeft in het ziekenhuis gelegen,’ zei ze. ‘Een operatie ondergaan.’
‘Zo,’ deed de kastelein.
Hij was er niet kapot van.
‘Vandaag is hij voor het eerst weer op straat,’ vervolgde ze. ‘En als hij nou straks hier komt, dan moet u tegen hem zeggen, dat hij niet mag drinken. Want dat is heel gevaarlijk, na die operatie. De dokter heeft het streng verboden.’
‘Zo,’ deed de kastelein weer.
‘Zal u het zeggen?’ vroeg ze.
‘Ja hoor.’
Bij de deur draaide ze zich nog even om.
Ze keek hem onzeker aan en sprak: ‘Zeg maar tegen hem dat hij naar huis moet gaan.’