De neef
Op een vermoeide routinetoon zei de notaris:
‘Nou, heel eenvoudig. U begeeft u naar het sterfhuis en u gaat zoeken naar geld en naar waardepapieren. Wat u vindt brengt u bij mij. Een spaarbankboekje is er stellig. Dat hebben zulke onbemiddelde, eenzame mannen altijd. Voor in geval van nood. Ze kunnen nu eenmaal niet op iemand terugvallen, zoals wij.’ Hij verhief zich en ook de man stond op.
‘Dus - daar ben ik toe bevoegd?’ vroeg hij.
‘Natuurlijk,’ antwoordde de notaris, ‘u is zijn neef. Zijn enige familielid. Zijn erfgenaam.’
Hij geeuwde en wreef over zijn ogen.
‘Het spijt me dat ik u na kantoortijd moest lastig vallen, maar ik kon hier niet eerder zijn, in verband met mijn werk,’ zei de man.
‘O, dat geeft niets...’
Even later liep hij door het dorp, dat zich reeds in het duister begon te hullen. Hij kwam bij het sterfhuis en belde aan. Maar er gebeurde niets.
‘Doden doen niet open,’ dacht hij, ‘'t zou een aardige titel zijn voor Agatha Christie.’
Hij stak de weg over en klopte op de deur van een boerderij. Na enige tijd verscheen een oude, in het zwart geklede vrouw.
‘Hebt u een sleutel van mijn ooms huis?’ vroeg hij. Ze knikte.
‘Ik ga wel even met u mee,’ zei ze.
Even later traden ze de woonkamer van het onwerkelijk stille pand binnen. Op tafel lag een opengevouwen krant en daarnaast een bril.
‘De notaris heeft gezegd dat ik naar waardepapieren moest gaan zoeken,’ sprak de man. De vrouw stond op, opende een mahoniehouten linnenkast en zei, niet zonder wijding:
‘Dit is de geldkist.’ Ze zette 'm op tafel.
‘Daar zal 't wel in zitten,’ vervolgde ze, ‘hoewel je het nooit weet, bij zo'n oude man alléén. Hij was erg wantrouwig en zwijgzaam, ziet u. En hij had de gewoonte uren lang voor het huis