‘Ja, nu moet je zelf maar kiezen. Je kunt de andere helft van het koekje op het moment krijgen, maar je mag het ook bewaren tot vanavond. Hè? Goed, dan bewaren we het.’
Op zo'n moment laten de vrouwen de handwerkjes tegelijk zakken en kijken hem aan met de artificiële geestdrift, waarmee men belangstelling veinst voor het spel van een kind.
‘Gunst, Paul, 't is of hij je verstaat,’ zegt de zuster.
‘Dat doet hij ook,’ antwoordt de heer Van Dijk gewichtig.
‘Honden verstaan ons heel goed. Daar zijn interessante publikaties over. En ze zien ook scherp. Deze hier, herkende vroeger mijn wagen. En dan heb je nog leeghoofden die beweren dat een hond alleen maar in zwart en wit kan zien. De nonsens.’
‘'t Is een erg slim diertje,’ roept mevrouw Van Dijk dan met een soort gesublimeerde radeloosheid.
‘Ja, dat heeft hij van jou,’ verklaart het mannetje opeens met een bitsheid die grenst aan haat.
Tegelijk tillen de vrouwen de handwerkjes weer op. Hij is te ver gegaan. En zijn straf blijft niet uit. Het middagmaal dat om zes uur wordt opgediend, is namelijk zijn hoogtepunt van de dag, omdat hij aan tafel twee glazen rode wijn mag drinken. Reeds om half zes begint hij onrustig zijn horloge te raadplegen en als de klok in de serre zes heeft geslagen, zegt hij achteloos:
‘Zo. 't Is weer tijd voor tafel.’
Geen antwoord. De vrouwen blijven zwijgend handwerken. Tot kwart over zes. Tot half zeven. Dan wordt zijn actie heftig: ‘Laten we nu toch gaan. 't Wordt anders zo laat voor het personeel.’
Eindelijk komt het zuigend langzaam inpakken van de handwerkbullen. Dan verrijzen de vrouwen en gaan statig naar boven, om zich op te schikken.
‘Ik gá vast!’ roept de heer Van Dijk, onder aan de trap.
En dan zit hij nog minstens een kwartier met zijn hondje zielig achter zijn lege bordje te wachten, tot ze eindelijk binnen ruisen, want pas op dat ogenblik brengt de kelner het karate wijn. Hij is dan eventjes gelukkig. Maar na tafel begint het geruisloos sarren opnieuw. Dan zegt hij in de serre, op een toon waarin verschrikke-