bezig een splinter uit haar hand te verwijderen.
Elke morgen als de stoet vertrok, moesten wij eerst langs het meer. Het lag daar rimpelloos-verrukkelijk, met doezelig deinende roeibootjes, die je huren kon. Maar het programma gedoogde niet dat wij aan deze oevers iets anders deden dan slapen. Omdat de bootjes mij bleven lokken en de vakantie gestadig opschoot, nam ik mijn toevlucht tot een list. Op een ochtend - we zouden nu een springbron bezoeken - wendde ik kiespijn voor en kreeg van mijn ouders toestemming alleen naar de tandarts in het nabijgelegen Meiringen te gaan.
Dát was het. Ik wachtte met een smartelijk vertrokken gezicht tot iedereen was opgedonderd en begon toen, langzamer dan enig mens zich ooit heeft voortbewogen, in eigen beheer langs het meer te slenteren. De bootjes lagen, tot dienen bereid, te knikkebollen in de zon.
‘Straks,’ dacht ik. ‘Eerst even naar de tandarts.’
Want al had ik geen kiespijn - aan holle kiezen ontbrak het mij gelukkig niet, zodat ik de man gerust het een en ander kon laten vullen.
De tandarts bewoonde zo'n houten huisje, dat in souvenirwinkels altijd uitpakt als een muziekdoos. Hij was nog jong van jaren en stond niet alleen aan het hoofd van een blinkende apparatuur, doch had ook te bevelen over een bekoorlijk meisje in verpleegstersgewaad. Zij hield mijn hoofd vast tijdens het onderzoek. De man keek vluchtig in mijn opengesperde mond en zwoel naar het meisje. Na zich geruime tijd over een studieboek te hebben gebogen, keerde hij terug en trok mij onverhoeds een flinke kies, met de bravoure van een chauffeur die met losse handen rijdt om indruk op zijn verloofde te maken.
De rest van de dag heb ik op bed gelegen, bloed producerend, want hij bleek een aar te hebben vernield. Een beginner, ik zei het al. Nu ik dan toch in Brienz was heb ik ook zijn speeldoos even bezocht. Toen ik ervoor stond kwam hij net naar buiten - zuur, grijs en zorgelijk. In de goedgeklede dame die naast hem ging herkende ik zonder moeite het verpleegstertje van toen - une femme en fleur.