ik om hulp en bijstand, dat ik er zelf wakker van werd en de oorzaak van mijn kleine ochtendmerrie kon waarnemen: de hond stond met zijn machtige voorpoten op mijn borst en keek mij belangstellend in het gezicht.
‘Een St Bernard,’ dacht ik even en wilde al naar het cognacvaatje tasten, maar toen was ik definitief terug uit de bergen en beval: ‘Thel - af!’ waarop de hond weer op de vloer sprong en kwispelstaartend een zacht sympathie-gehuil begon uit te stoten.
Nu zijn mijn eerste stappen in de morgen altijd een beetje wankel. Voeg daarbij een pas geboende slaapkamervloer en ge zult u misschien kunnen voorstellen, dat de manshoge sprongen, waarmee de hond mijn terugkeer in het leven vierde, ten gevolge hadden, dat ik tussen bed en wastafel tweemaal languit kwam te vallen en beide keren zijn natte, warme tong liefkozend over mijn gezicht voelde.
‘Koesjt! Af! Weg!’ riep ik, maar dat waren allemaal woorden, die voor hem geen levende inhoud hadden, omdat ze niet voorkomen in het beknopte vocabulaire, waarmee hij zich op reis in de mensenwereld behelpt. Plat op het zeil zittend met zijn poten op mijn schouders, voelde ik me als Alibaba, die zich ‘sesam sluit u!’ niet meer te binnen brengen kan, maar gevlucht in de badkamer, viel me plotseling in, dat je ‘down!’ moest roepen om hem te doen bedaren.
Met dit woordje toegerust kwam ik even later beneden, improviseerde enig ontbijt en leerde van de gangklok, dat ik hard moest lopen om die afspraak van elf uur in Amsterdam te halen. Toen ik mijn jas aantrok maakte zich van de hond echter een mateloze geestdrift meester.
‘Nou gaat die meneer fijn met me in het bos wandelen!’ dacht hij en het water liep hem zichtbaar om de tanden, omdat hij zich al die bomen tegelijk voor de geest haalde.
‘Nee, we gáán niet uit!’ zei ik. Stommer kon het nauwelijks - want hij verstónd natuurlijk alléén maar het woordje ‘uit’ en meende dus te goeder trouw, dat zijn opgeschroefde verwachting gehonoreerd zou worden.
Zo kwam het, dat de deur nog geen decimeter kierde of hij was al