en liet de rest staan, waarna hij kaarsrecht wegwandelde, nog wel dorstig, maar geestelijk diep verkwikt door zijn kleine triomf over de stof, die hem zelfs in deze hitte voor gulzig drinken had behoed.
Omdat hij ergens begreep en billijkte dat de thuisblijvers een vakantie in Parijs associeerden met iets joligs, stuurde hij altijd triviale prentbriefkaarten naar de familie, waarop bijvoorbeeld een broodmager vrouwtje in badpak voorkwam, dat door een krab in de teen gebeten werd en blijkens het onderschrift verzuchtte: ‘Voor de keer dat ik óók eens geknepen word!’ Hoewel deze uitbundige gravures de verdenking in het moederland levend hielden, bracht oom in werkelijkheid ook zijn avonden op een uiterst gepaste wijze door. Eénmaal per vakantie bezocht hij de Comédie Française om er ‘Tartuffe’ te zien, een werk dat voor hem de sleutel tot alle menselijke ondeugden bevatte. Hij kleedde zich die avond in het zwart, huurde een loge af en lachte tijdens de vertoning, op alle plaatsen, waar dit litterair-historisch onvermijdelijk was. Ook de opera zag hem één keer komen, maar van de frivolere verrichtingen in de veelbelovend beschilderde ondernemingen bleef hij verre, want hij had aan geklede vrouwen al een hekel.
Tijdens elk verblijf kocht hij een das, die hij dan een jaarlang coquet ‘mijn Franse’ noemde. En als Tartuffe of Carmen hem niet opeisten, kwam hij avond aan avond in zijn uitverkoren café, een immense, opgedirkte uitspanning die geleek op een station, dat naar verkeerde vrienden heeft geluisterd. Een strijkorkest was er zoet-gevooisd verantwoordelijk voor het kwartje toeslag op de consumpties. Oom klapte dankbaar en in zijn eentje na elk nummer, waarvoor ironisch in zijn richting werd gebogen, maar zijn vóórkeur ging toch uit naar epische karakterstukken. Werden die aangeheven, dan ging hij ‘even zitten genieten’, zoals hij dat noemde, en hij stak er een sigaar bij op.
Mijn oom is allang dood en hij was er de man niet naar om sterk gemist te worden, maar vanmiddag moest ik toch aan hem denken. Ik kwam namelijk langs zijn café met muziek en het bleek te zijn verbouwd tot een badhuis. Wat zei de dichter ook weer, over al