Veel ineens
Als meisje van vijf was ze bleek en stil.
‘Sloom,’ zei de buurvrouw.
Maar haar moeder begreep haar wel. Die was nét zo geweest. Vader niet. Vader was vrolijk en luid. Hij hield van moppen vertellen en mensen voor de gek houden. Zijn mooiste feestdag van het jaar was 1 april. Dan fopte hij naar hartelust en lachte dreunend als ze in zijn vallen liepen.
Die Sinterklaas vergeet ze niet gauw.
Het grote, ouderwetse huis waarin ze woonde, scheen geschapen voor het feest, want er was een open haard in de huiskamer met zo'n schouw waarin de pijp naar het dak uitkwam. Een ideale plaats om je schoen bij te zetten. Kinderen van nu, in centraal verwarmde flats, hebben het moeilijker, maar hun fantasie is zo soepel dat ze hun schoentjes tevreden bij de radiator zetten, in goed vertrouwen dat de wijze Sint het wel via al die buizen zal weten te regelen. Die avond - het was begin december - had het kleine meisje bij de schoorsteen gezongen. Toen ze op weg was naar bed, hoorde ze de stem van haar vader, die riep: ‘Kom eens gauw helpen!’ Ze ijlde terug naar de kamer. ‘Wat is er?’
‘Ik heb die ouwe bij z'n poot,’ riep hij.
Bij het vuur stond hij, uit alle macht trekkend aan een been, dat uit de schouw kwam. ‘Help nou eens!’
Hij had een rood hoofd van inspanning. Maar het kind stond als verlamd van schrik en zag hem opeens achterovertuimelen, met een hoge laars in zijn hand.
‘Hij is me ontsnapt,’ hijgde hij. En overeind krabbelend: ‘Maar z'n schoen heb ik. Die geef ik niet meer terug.’
‘Dat mag niet,’ zei het meisje, ‘nou is Sinterklaas heel boos op u. Misschien komt hij u wel halen vannacht.’
‘Ik ben helemaal niet bang, hoor,’ riep de vader.
Hij was een liefhebber van grappen - dat zei ik al.
Rillend van angst vluchtte het kind naar de slaapkamer en kroop in bed.