Een pantomime
De Amsterdamse kroeg, waarin ik voor het raam zat, stond in een smalle steeg met veel van die boetiekjes, waarin je voorwerpen kon kopen die mijn opoe naast de vuilnisbak zette en kleren kon passen op de maat van de popgroep The Cats.
De lange, bejaarde man die de kroeg dreef, had het ontgoocheld uiterlijk van iemand die omgang met verkeerde vrienden te laat betreurt. Praten liet hij over aan de radio.
‘Ja Fred, hier is het leukjes,’ riep de stem van een vrouw.
Ze kwam binnen, gevolgd door een man, en koos het andere tafeltje voor het raam. Een jaar of vijftig, leek ze me. Ze was mooi slank, droeg blue jeans en had wijd uitstaand haar, geverfd in een kleur die niet echt bestond. Ze zei: ‘Als jij hier nu gezellig blijft zitten, ga ik even snuffelen in het bric-en-brac'je aan de overkant, want daar hebben ze altijd zulke enige dingetjes.’
Ze beschikte over een daas soort charmes, die echter beter uit de verf gekomen zouden zijn als Mary Dresselhuys haar had gespeeld. Nu bleef het dilettantisme.
‘Bestel je een sherrietje voor me?’ riep ze.
En bij de deur: ‘En iets te knabbelen.’
‘Goed,’ zei de man in de stoel bij het venster.
Ik schatte hem iets ouder dan zij, maar zijn haar was nog niet grijs, doch verdord mosterdgeel. Hij droeg het kort.
‘Zeg maar: kaal met een kuifje,’ riep mijn moeder me altijd na als ze me in mijn kindertijd naar de kapper