Nasleep
De post bracht mij het overlijdensbericht van mevrouw Dop. Vijfentachtig werd ze. In het licht der eeuwigheid een onmerkbare rimpeling, maar naar onze aardse normen een kloek verblijf. De grote maaier, die geen pardon kent, zal wel moeite hebben gehad haar te overreden, want ze wist wat ze wou en dit wou ze ongetwijfeld niet.
Mevrouw Dop was de moeder van mijn eerste grote liefde. Ik zal 'n jaar of zeventien zijn geweest en ik vond haar een afschuwelijke oude vrouw, ofschoon ze, naar ik later besefte, hoogstens tegen de veertig liep. Wat me tegenstond was haar doortastendheid. Al bij onze eerste ontmoeting vroeg ze, of de advertentie in Het Vaderland, waarin acht woningen te huur werden aangeboden, door mijn vader was geplaatst.
‘Ja,’ antwoordde ik. Want mijn ouders hadden de vruchten van hun spaarzaamheid belegd in huizen, die meestal leegstonden. Na dit antwoord glimlachte mevrouw Dop erg vriendelijk tegen me en vroeg of ik nog een kopje thee wilde. Haar man, die klein en onbeduidend was, zat er ook voldaan kijkend bij. Hij reisde voor een firma, die al gauw failliet ging, en belde haar, als hij de nacht moest overblijven, 's avonds op.
‘Ga maar lekker slapen, schatje,’ zei mevrouw Dop dan. ‘Ik hou veel van je.’
Ik vond dit weerzinwekkend. Bejaarden moesten, mijns inziens, zulke dingen niet zeggen.
Elke zondag ging ik bij de familie Dop eten, omdat mijn grote liefde dat wilde. Maar ik had besloten haar