Taxi
Het was al na middernacht toen onze visite opstond en verklaarde dat het tijd werd eens naar huis te gaan.
‘Wil je een taxi?’ vroeg ik.
‘Graag.’
Ik ging naar de andere kamer en draaide het nummer van de standplaats Leidseplein. Na geruime tijd zei een schorre, doffe stem: ‘Hallo?’
‘Hebt u een wagen voor me?’ vroeg ik.
‘Een wágen?’
Het klonk verbaasd.
‘Ik spreek toch met de taxistandplaats Leidseplein?’
‘Ja - het Leidseplein, dat wel. Maar ik zie geen taxi's op het moment. Ik sta hier. En die bel ging...’
‘O, u wacht op een taxi,’ veronderstelde ik.
‘Ik? Nee. Waar zou ik naar toe moeten?’
De stem klonk vermoeid.
‘Naar huis, bij voorbeeld,’ zei ik.
‘Ik heb geen huis. Dat wil zeggen - geen huis waar ik naar toe zou kunnen gaan. Mijn vrouw gooit de hoorn erop, als ik opbel. Toch zou ik haar graag weer eens willen zien. En de kinderen. En de honden. Die mis ik erg - de honden. Maar ze laat me niet meer binnen. Ze is bang voor me. Dat heeft ze al gezegd toen ik in de Valeriuskliniek zat. Dat ze bang voor me was. En waarom? Ik doe toch niks bijzonders? Wat doe ik nou?’
Ik zweeg. Er klonken geluiden die je kort na middernacht op het Leidseplein horen kunt - auto's, schreeuwende stemmen van uitgaanders, het gerinkel van een tram.