‘Kijk, Jan heeft me verteld over de groentewinkel van zijn vader,’ vervolgde de ambtenaar. ‘Z'n vader wordt een dagje ouder en kan het niet meer helemaal aan en hij zoekt eigenlijk een vertrouwde opvolger die hij eerst kan inwerken. Jan voelt daar alles voor. Hij heeft me verteld dat hij schoon genoeg heeft van de vlakte en van het blitsen met auto's en van het rondhangen in de buurt. Ze zien hem daar nooit meer terug, als hij in die winkel van z'n vader op een fatsoenlijke manier een goed stuk brood kan verdienen. Goed, ik wil me daar wel voor inzetten, maar niet zonder u. Als u me zegt dat u het met hem aandurft, dan ga ik m'n best doen dat ze de rest van z'n straf voorwaardelijk voor hem opschrijvend.’
Hij legde het als een voorstel op tafel, naast de schemerlamp met de Pierrot. Ze keek ernaar en op haar goedhartig gezicht kwam een wat peinzende uitdrukking.
‘Ach, kijkt u eens meneer,’ zei ze, ‘ik zit nou vijfentwintig jaar in het leven en ik wil er best uit, hoor. Maar nou had ik zo gedacht, hè...’
Ze zette haar kopje neer en begon gezellig uit te leggen, of het een vakantieplannetje was.
‘M'n jongens zijn allebei de deur uit. Die hebben wat geleerd. Die verdienen goed geld in behoorlijke banen. Dus daar heb ik geen zorg meer over...’
‘Nou dan!’ riep de ambtenaar.
‘Ja, maar wacht u eens even,’ vervolgde ze. ‘Jan zit nou bijna een jaar. In die tijd heb ik thuis alles laten opknappen. Behangen, verven, moderne gordijnen. 't Is een paleisje geworden, meneer. Ik heb een nieuwe radio gekocht, een salonmeubel. En een platenspeler. En een