Louise
De jongen die 's middags bij me aanbelde was soldaat, maar niet zo een die je het loltrappen met de kameraden al van verre aanziet. Hij had ernstige ogen en een wat sombere trek om de mond.
‘Kan ik even iets met u bespreken?’ vroeg hij.
‘Als u maar niet komt vragen of ik een lezing wil houden, dat doe ik al jaren niet meer,’ antwoordde ik. Want zulke neerslachtige jongens gaan vaak over het gepast vertier in het leger. Hij trok zijn wenkbrauwen echter een beetje verbaasd op en zei: ‘Een lezing? Nee, het gaat helemaal niet over een lezing.’
Licht beschaamd, als iemand die terecht gewezen is, maakte ik een uitnodigend gebaar dat hem deed binnentreden. Toen hij op de stoel naast mijn schrijftafel zat, vroeg ik: ‘Iets drinken? Pilsje of zo?’
‘Nee, dank u. Ik blijf maar kort.’
Daarop zwegen we. Ik wist niet goed wat ik met die jongen beginnen moest en hij had kennelijk moeite met zijn eerste zin. In afwachting keek ik uit het raam. Het was nog droog, maar het zieke dofblauw van de lucht had noodlottige voornemens.
‘U krijgt wel eens brieven van een vrouw die ondertekent met de naam Louise, niet waar?’ vroeg hij eindelijk.
‘Ja, al een paar maanden,’ antwoordde ik.
‘En leest u ze?’
‘Ik lees ze wel, maar ik begrijp ze niet,’ zei ik.
Hij knikte weer zo zorgelijk, en er viel opnieuw een zwijgen.