Een helse dag
Terwijl ik nog verdiept lag in een vriendelijk droompje, dat ik
voorzichtigheidshalve onvermeld zal laten, stompte mijn vrouw mij wakker en zei
lijdend: ‘Ik ben ziek. Jij moet maar alles doen, vanmorgen...’ Ik kreunde en
sliep door, maar even later schudde ze heftig met me: ‘Die kinderen moeten naar
school. Moet ik nou soms zélf met mijn zieke lichaam...’
Dat was natuurlijk demagogie, maar ik ging rechtop zitten. De ochtend stond met
een grauw bakkes vol plooien door het raam te grijnzen. Dit wordt een
ondraaglijke dag, wist ik, want je moet eigenlijk heel voorzichtig opstaan, met
clavecimbelmuziek en een quarantaine van een halfuur, om even aan de altijd wat
drukkende gedachte dat je bestáát te wennen.
‘Die kinderen breken de keuken af,’ zei mijn vrouw zwartgallig. ‘Als ik niet zo
beroerd was...’ Ik sprong uit bed, maar zonder er innerlijk aan toe te zijn. In
de gang had de poes haar misselijk karakter nauwkeurig in kaart gebracht en in
de keuken schonk mijn zoontje juist melk in een bloempotje, terwijl mijn dochter
het broodmes diep in de kaas boorde.
‘Vooruit - aankleje!’ riep ik geeuwend, maar twee minuten later huilde mijn
zoontje al hartbrekend omdat ik zijn haar héél anders kamde dan moeder.
‘Wat gebeurt er nou?’ riep mijn vrouw uit bed.
‘Bemoei je er niet mee. Je bent toch zo ziek?’ schreeuwde ik nijdig en rukte
haatdragend aan het bloesje van mijn dochter, dat kraakte. Toen ze ook huilde
ging de bel: een gemeente-heer, die ereis de muntmeter kwam legen. Hij ging
hinderlijk in de weg staan in de gang, met de rust van