Ten slotte
Ik droomde dat ik wakker werd. Terwijl ik rechtop in bed ging
zitten, wist ik met grote zekerheid dat er tien jaren waren verstreken, maar
ik had geen flauwe notie wat er in die tijd allemaal was geschied.
Mijn vrouw trad ernstig de kamer binnen. Nu, ze stond er nog goed
op. Een beetje dikker, maar het mishaagde helemaal niet. Helaas droeg ze een
lorgnet.
‘Zeg, sta nou op,’ zei ze. ‘Het is kwart over acht.’
Ik dacht: o jé, ik werk nu ergens waar ik precies om negen uur moet
wezen, dat is geen gunstige ontwikkeling. Moeizaam klom ik uit de veren,
want ik was heel dik geworden. Op de gang liep ik tegen een dame aan, maar
eer ik me had voorgesteld, zei ze achteloos: ‘Pa, mag ik even een tientje
uit je zak nemen?’ Min dochter! Wát een flinke meid.
‘In orde, kind,’ zei ik. Blijkbaar had ik zomaar tientjes in de zak.
Dan was het ook redelijk dat ik er al om negen uur moest wezen.
Toen ik op straat kwam, dacht ik: nou zal het me toch benieuwen,
waar ik heen ga. Eerst liep ik naar de tramhalte. Op het hoekje stonden vier
mannen met tulbanden op een raar taaltje te brabbelen.
‘Wat zijn dat voor lui?’ vroeg ik aan een vent, die juist zijn pijp
stopte.
‘Ssssst,’ fluisterde hij verschrikt. ‘Ben je op je achterhoofd
gevallen? Of wou je soms beweren dat je het Turkse bezettingsleger niet meer
kent, dat hier sinds 1952 de lakens uitdeelt?’
De Turken! Daar zal de buitenlandredactie ook even vies van hebben
opgekeken, dacht ik. Waarschijnlijk heb ik er een beetje bedremmeld
uitgezien, want de man gaf me een bemoedigend duwtje en fluisterde: ‘'t Gaat
góéd! Ze zijn al bij Olé Olé.’