De man kreeg iets feestelijks over zich.
‘Potverdrie!’ riep hij. ‘Dan moeten we eindelijk eens kennismaken.’
We schudden elkaar lacherig de warme handen, want het begon benauwd te worden
in die hangende lift.
‘Hij kwam me altijd uit kantoor halen,’ zei Annie. ‘En versjes heeft hij op
me gemaakt. Het was dik aan, hoor.’
‘Nou en of,’ verklaarde ik. De man knikte, met onverklaarbare instemming.
‘Ja, ze heeft het mij al eerder verteld,’ zei hij voldaan. ‘Jullie hebben
zelfs ringen gedragen, hè?’
‘Bediende!’ riep een oude heer in de hoek. ‘Dit meisje wordt onwel.’
‘Ik doe me best,’ antwoordde de man. ‘Méér kan een mens niet doen.’
‘Heb je mijn ring nog?’ vroeg Annie.
‘Natuurlijk,’ loog ik.
‘O jé, Frits!’ riep zij, haar echtgenoot komisch-angstig aankijkend.
De man lachte vermaakt.
‘Nou, de ring, die u gedragen hebt...’ begon hij.
‘Niet vertellen, Frits!’ riep ze, hem een duwtje gevend.
‘Ach, vooruit...’ vervolgde hij vrolijk. ‘In de oorlog was het toch zo
moeilijk met goud, nietwaar... en ik had een vulling nodig, voor me kies...
Nou, ze wóú eerst niet, dat is eerlijk waar, maar...’
‘Hè, flauwerd!’ riep Annie.
‘Hiér zit-tie,’ zei de man en hij sperde de mond wijdopen.
Op dat ogenblik stortte de lift zich kermend in de koker. Buiten namen we wat
schichtig afscheid.
Het was een lief meisje, indertijd.