Vraag en aanbod
Ha, dacht ik te Harderwijk, dáár ligt nu een vulpotlood in de etalage zoals ik
reeds sinds mijn prilste jaren heb willen bezitten. En ik legde mijn hand
begerig op de deurknop en trad het boekhandeltje binnen, gelijk een kind dat een
mooie tol gaat kopen.
De winkel was leeg, maar na enig roepen trad een kleine, driftig bewegende man
achter de toonbank en nam mij met groot wantrouwen in ogenschouw. Blijkbaar had
ik hem bij het eten gestoord, want zijn vuurrode wangen stonden nog bol van het
voedsel, terwijl hij een klein vissenstaartje dat hem uit de mond hing, met een
ruk verwijderde en nijdig tussen de kantoorbehoeften wierp.
‘Goedemiddag, meneer,’ zei ik beleefd en plaatste mijn tas op een stoel. ‘Het
betreft vulpotloden. Ik zou graag eens...’
De man begon plotseling zó buitengewoon verontwaardigd met het hoofd te schudden,
dat ik even verstomde. Met kracht slikte hij daarop al het eten tegelijk door
zijn keel, begon erbarmelijk te hoesten en bracht eindelijk met grote
verbittering uit: ‘Vulpotloden, hè? Je denkt: kom, zo'n karhengst in Harderwijk,
díé praat ik eventjes nog een gros aan, nietwaar? Maar dacht je dan soms dat ik
er al doorhéén was, snotneus?’
En hij liet zo'n gekweld geschater los, dat ik een pasje achteruit deed.
‘U begrijpt me verkeerd,’ hervatte ik vriendelijk. ‘Ik wil u helemaal geen
vulpotloden verkopen, maar...’
‘Nee, natuurlijk niet,’ riep de man met grimmig sarcasme. ‘Nee, er hóéft immers
nooit gekocht te worden, dat liedje ken ik! Even de collectie tonen, niet?
Vrijblijvend