dwangbevelen beneemt hem thans de adem en geselt terzelfder tijd
zijn lieve vrouw. De zoetgevooisde omgangstoon welke de echtverbintenis van dit
aardige tweetal vroeger tot zulk een verkwikkend samentreffen maakte, is
verkeerd in het hees gestamel van angst en schraapzucht. Elke cent zuigt zij hem
af, om uw wakkere, plichtsgetrouwe belastinggaarders tevreden te kunnen stellen
- ja, zij woelt zelfs, als hij slaapt, in zijn weerloze textiel op de stoel, om
nog een weggescholen kwartje of dubbeltje te kunnen voegen bij het bedrag, dat
veel te klein is om uw rechtvaardige geeuwhonger te stillen.
Soms wordt hij wakker en ziet haar bezig. Dan komen er wóórden, professor, want
gij kent immers het ruwe, egocentrische karakter des mans: hij wil altijd nog
iets reserveren voor de zonde van de sigaar of de kleine, nutteloze vlucht van
het bittertje... Goed, goed, Excellentie - gij hebt gelijk, ik breng u hulde,
want gij dient het land veel beter dan die Willem, maar hij is niettemin een
realiteit van ontwapenende menselijkheid.
Vanmiddag kwam ik hem tegen, versomberd en verbruut. ‘Luister,’ zei hij. ‘Ik had
haar gisteren weer betrapt bij het zoeken in mijn zakken. We kregen ruzie, ik
zei hárde woorden en ging heen, met de deuren smijtend. Des middags kreeg ik
wroeging. Arme Mien, dacht ik en ik kocht bloemen voor haar, van de éne knaak
die, in de voering van mijn vest, aan haar lucide handvaardigheid had weten te
ontsnappen. Tranen van dankbaarheid stroomden over haar zorgendoorgroefd gelaat,
toen ik haar de ruiker overhandigde. Zij wierp zich in mijn armen en éven voelde
ik de ongebreidelde vreugde uit de lichte dagen van vóór de heffing ineens.
“Willem...” fluisterde ze. “Ja, liefste...” antwoordde ik teder, “Willem...”
hervatte zij, haar lippen vlak bij mijn oor, “hoe kwam je aan het geld voor de
bloe-