Nadat ze met de poes op de arm was weggesloft, openden we de schaal en keken
ontzet in de ogen van een lang, gekookt dier, dat in een toestand van huilerig
zelfbeklag op de schotel lag uitgestrekt.
‘Schelvis,’ zei mijn vrouw kokhalzend.
Nu kun je haar en mij met dit rulle gerecht de zee in jagen, maar tante Wies was
daarvan blijkbaar niet op de hoogte en verwachtte, ginds in het keukentje, dat
wij haar gedrocht nu smakelijk zaten te vermalen.
‘Het is een afschuwelijk beest en ik blief hem niet,’ zei mijn vrouw en schoof
haar bordje van zich, als een kind. Daar ik begreep dat hier gehandeld moest
worden, nam ik een krant, rolde het dier daarin en stak het pakket handig in
mijn binnenzak - nét op tijd, want tante vibreerde reeds naar binnen met de
Delftse frisse.
‘Nou, jullie weten er raad mee!’ riep ze paf, want die schaal was zo leeg als de
schouwburg na vijf jaar overheidsbeleid.
We bliezen de lege wangen bol en kauwden nog enige tijd op niets, teneinde haar
te behagen, maar toen veegden wij de monden af en verklaarden dat het lekker was
geweest. Het toetje leverde geen moeilijkheden op, maar toen we daarna in de
trijpen stoelen zaten, begon die poes een diepe belangstelling voor mijn
colbertje te tonen, want zo'n dier heeft een fijne neus.
‘Bij jou wil ze wezen, neef!’ riep tante getroffen, want Minet sprong op mijn
knie en trachtte haar kopje geheel in mijn decolleté te begraven. Ik sloot kuis
mijn jas, maar omdat zij bleef aanhouden en nu van onderen toegang zocht, heb ik
haar op de grond gezet en mij even geabsenteerd, teneinde mij, ten overstaan van
tantes verbaasde verjaarskalender, van die vis te ontdoen.