‘En de voornamen van de bruidegom luiden Frederik Lodewijk...’
De man zag zijn schoonzoon en profil.
Die Fred, dacht hij, met een sombere glimlach. Bepááld een geval van type
casting. Hij is een oplichter en ziet er exact zo uit.
Terwijl de plechtigheid voortkabbelde keek hij even naar zijn vrouw. Een
trillende lip, natuurlijk, en tranen op komst. Zijn gevoelens kwamen
voornamelijk neer op walging.
Ik weet precies wat dit huwelijk inhoudt, dacht hij. Zus is vloeibaar van liefde.
En die jongen zal me geld aftappen. Goed, gelijk oversteken dan maar.
‘En nu, bruid en bruidegom, geeft elkander de rechterhand...’
Hoofdzaak was, dat Zus er nu eindelijk een hád.
Hij dacht aan al dat hartverscheurende gedonderjaag, jarenlang. Haar capaciteit
voor onbeantwoorde liefdes was enorm, zodat er praktisch permanent een stemming
in huis hing, of er een dierbare dode stond opgebaard.
Als ze weer met rode ogen rondliep moest er eindeloos worden gepraat. De laffe
leugens, die je dan zei. En de reisjes die ze telkens moest maken om Jan, Piet
of Klaas te vergeten. En het gemieter, als ze terugkwam met een even
ongeneeslijke als onpraktische passie voor een Italiaanse visser of een Parijse
caféviolist.
‘Ja,’ riep de bruid.
Fred zei het kalmer, zijn smile ongerept.
Hij had er geen gras over laten groeien. Een dag vóór de ondertrouw kwam hij al
zes mille lenen, voor een zakelijk project.
‘Want u begrijpt, papa - en ik mag u toch al wel papa noemen, he? - zolang ik een
vrije jongen was, heb ik maar zo'n beetje gedáán, maar nu ik verantwoordelijk
word voor