Een stoet van dwergen
(1967)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Kollwitztafereel der grauw geklede mannen, die het vuur van de hoogconjunctuur aan moesten houden, terwijl de stad sliep, maar bij het hek bond de directie-secretaris ons weer bijeen tot een fraai boeketje verslaggevers, die na de rondgang door de nieuwe vleugel in het café zouden worden gedrenkt. ‘Wat nu zo aardig is in ons bedrijf, dat is de geest onder het héle personeel, van hoog tot laag,’ zei de directie-secretaris, toen we in de clubfauteuils zaten. ‘Neemt u alstublieft een sigaar, heren, ze staan ervoor. Kijk, wij dóén wat voor de mensen. Wij laten het niet bij dat loonzakje. Wij proberen hun héle leven onder onze hoede te nemen en het te veraangenamen. En dat wordt gewaardeerd. Ja ober, zet u het blad hier maar neer. En nog wat zoutjes graag. O, er zijn natuurlijk altijd ondankbaren. Maar door de bank - hier, meneer Goudvast van onze personeelsafdeling kan het u eigenlijk het best vertellen...’ Hij wuifde het woord naar een kleine, ronde heer met enorme wenkbrauwen en de trekpoppetjesmimiek van een figuurtje uit Gogolj. Zijn pa had indertijd, bij een bezoek van de prins aan de stad, zijn hele gevel met menie beschilderd om te protesteren tegen wantoestanden in de machine-fabrieken. Het stond in de memoires van een sdap-heilige. ‘Er is veel veranderd,’ zei de zoon vroom. ‘Vroeger, in de jaren van de oude meneer Henri en van meneer Frits, waren er nog wel eens wrijvingen met de mensen. Maar tegenwoordig...’ Een lach kwam als een zonnetje op uit zijn onderkinnen. ‘Tegenwoordig begrijpen we elkaar,’ sprak hij simpel. ‘Kankeraars zijn er natuurlijk altijd - dat spreekt. Maar het gros van de mensen is tevreden. En met recht, heren. Want neem onze kantine. De mensen kunnen daar een warme maaltijd krijgen voor zesentwintig cent. Aardappels. Vlees. | |
[pagina 99]
| |
Een móói stuk vlees, heren. Jus. En groente. Het is zeer smakelijk. Ik eet het zelf meer dan eens. En weet u wat nu het mooie is?’ ‘Ja, hetzelfde maar weer, ober,’ zei de directie-secretaris, ‘en waar blijven die zoutjes eigenlijk?’ ‘Het mooie is,’ persisteerde de heer Goudvast junior, ‘als het bord leeg is en zo'n man heeft nog trek, dan gaat hij gewoon naar de gamellen toe en ze scheppen hem - voor diezelfde zesentwintig cent - een tweede keer op.’ ‘Wéér vlees,’ riep een klein journalistje, geil meegesleept. Hij hield van vlees, denk ik. ‘Nou nee, niet twee keer vléés,’ zei de heer Goudvast met een kuis lachje, of hem een oneerbaar voorstel werd gedaan. ‘Maar aardappels. Groente. Jus. Volop hoor. En neem onze gezellige avonden. Arnoldi hebben we hier méér dan eens gehad. En de Wama's. En Charles op de bal. Allemaal uitstekende attracties, nietwaar? En neem de goedkope kolen...’ We zaten allemaal verlekkerd te knikken, of we óók een beetje zin kregen om in die fabriek te komen werken. Terwijl de ober de glazen weer eens vol deed, kwam de portier aanstappen, boog zich over de schouder van de directie-secretaris en sprak eerbiedig: ‘Telefoon voor u, meneer.’ De man werd lijkwit en zette zijn glas haastig neer. ‘O jee, dan is vader dood,’ sprak hij. ‘Hij kwakkelt al lang. Ik heb niemand gezegd, dat ik naar dit café zou gaan, dus ze bellen de stad voor me af. Nou, dan hoef je niet te vragen...’ Hij stond op. Stemmig keken we hem na. Iedereen had zijn glas neergezet, want drinken in het aangezicht van de dood leek ongepast. Met glazige oogjes wachtten we zwijgend tot hij terugkeren zou. Het duurde even. Toen wipte hij plotseling als een duveltje uit een doosje te voorschijn, | |
[pagina 100]
| |
keek de heer Goudvast aan en zei met een klein voilà-gebaartje: ‘De nachtploeg staakt.’ Ik kon mijn gelach niet meer helemaal inslikken. Achteloos zei hij in mijn richting: ‘Och, het is niets bijzonders, hoor. We hebben iets nieuws ingevoerd, waardoor het werk wat sneller gaat. En dat willen ze niet...’ En zakelijk, tot de heer Goudvast: ‘We moeten erheen. Jij ook. Je moet met ze praten.’ Toen ze weg waren zei de ober: ‘De rest is voor eigen rekening, heren.’ De idylle lag aan stukken. |
|