kan niet. Daar zou Hans voor
moeten opdraaien. Maar later... Als hij van school is...
‘He, ik geloof dat een van de collega's het cijferboekje heeft op het moment,’
zei de hoofdonderwijzer. ‘Maar geen nood, ik kan het u straks door de telefoon
wel even voorlezen.’
‘Heel graag,’ sprak de vader. En hij dacht haatdragend: Als Hans van school is,
kan ik die vent gewoon voor de poort opwachten. Kom nou maar op. Eerst eens
flink aan die baard rukken. Wanneer komt Hans er eigenlijk af?
‘Hoe laat is u thuis?’
‘Over twee jaar,’ zei de man.
‘Pardon?’
‘Over twee uur,’ verbeterde hij snel.
Toen hij aan het eind van de middag de huiskamer binnentrad, vond hij de jongen,
lezend op de bank. Hij ging ernaast zitten, legde zijn arm om zijn schouder en
zei: ‘Zo Hans...’
‘Dag pap.’
Hij voelde het harde jongenslichaam terugwijken, al niet meer gediend van dit
soort tedere aanrakingen. De man nam zijn arm weg en zei: ‘Zeg Hans, die
rolschaatsen, die je zo graag hebben wou... Ik heb ze gekocht. Ze staan in de
gang.’
Even later zag hij, uit het raam hangend, hoe de jongen er stralend mee over
straat reed.
‘Ze zijn mieters, pap!’
De man knikte met een benarde glimlach.
‘Rotsik,’ dacht hij.