noch kraai, zelfs geen
hond - ze maken altijd een mooie reis 's zomers. Als jong meisje is ze één
seizoen aan het toneel geweest. Veel brieven opgebracht. Er hangt nog altijd een
foto van haar in ‘Als de ster bleef stille staan...’ op de logeerkamer. Maar ze
treurt er nooit om - zó diep zat het niet. Ze heeft een aantrekkelijk daas
lachje en ze vindt het, op een wat moede manier, allemaal zó gezellig... dat je
er bént, dat je weer weggaat, dat je gauw nog eens terugkomt. Gezellig.
‘Ga zitten, ga zitten... wil je thee... wacht, nou ga ik eerst die prachtige
bloemen van je eens verzorgen...hier, deze vaas... wat denk je, zouden ze daar
goed in staan?’
‘Ja, dat lijkt me wel,’ zeg ik. Wat weet ik van vazen?
‘Kijk, dan doen we er eerst een klein stukje van onderen af en...’
Ze valt opeens stil, draait zich half naar mij om en roept geschrokken: ‘Zeg, wat
hoor ik...?’
‘O, dat is niks,’ antwoordde ik. ‘Dat zijn kinderen, die buiten schreeuwen.’
‘Nee, ik bedoel, wat hóór ik, is Piet weggelopen bij Magda?’
‘O ja,’ zeg ik. Het is een oud verhaal. We zijn er thuis al weer over
uitgepraat.
‘Wat verschrikkelijk vind ik dat nou voor dat lieve vrouwtje,’ roept ze, met
ronde tragédienne-ogen. ‘Waarom heeft hij dat nou gedaan?’
‘Och...’ brom ik. Want je kunt niet zeggen ‘hij wou weg zeker,’ of ‘hij had er
genoeg van denk ik,’ dat klinkt zo cru. Aarzelend begin ik: ‘Nou, mij lijkt het
eigenlijk zó te zitten, dat die twee mensen al lange tijd...’
‘Zo staan ze toch niet leuk,’ zegt ze. ‘Die vaas is te laag. Ik geloof dat ik
beter iets hoogs en smals kan nemen, lijkt je niet?’
‘Ja, eigenlijk wel,’ antwoord ik, omschakelend. ‘Die stelen