te beginnen, een pracht van een kamer, schone lakens en slopen,
stromend water, afijn, wát je maar wou. Kwam je 's ochtends beneden, dan was de
tafel al gedekt. En op die tafel stond...’
Hij begon op zijn vingers af te tellen, staccato sprekend, de blik triomfantelijk
op mij gericht: ‘Op die tafel stónd: Wit brood. Bruin brood. Zwart brood. Worst.
Kaas. Spek. Een ei. Sjem. Hagelslag. Koek. Een ei. Het ei heb ik al gehad,
geloof ik... nou ja... koffie of thee was er net zoveel als je wou. Was je
koppie leeg, dan riep je maar: “Juffrouw Annie, hiero” en dan werd je
bijgeschonken. Dat kostte niks. Was inbegrepen bij de zeven gulden. Nou, om elf
uur was het weer: koffie met een wafeltje. Zeg maar gerust wáfel. Hij was zó
groot, ongevéér hoor, ik wijs uit me hoofd, maar hij was eerder groter dan
kleiner. De wafel was ook inbegrepen. Goed, zo tegen halfeen ging je naar boven,
op je kamer, om je op te knappen, handen wassen en het gezicht - en dan kwam je
beneden en daar stond dan de lunstafel al weer klaar. Ging je zitten en dan
kreeg je...’
Hij begon weer af te tellen, zijn grote, trouwe duim in de lucht.
‘Soep. Elke dag andere soep. Ballen d'r in. Zulke ballen. En zuivere vleesballen
hoor. De ene keer vier, de andere keer vijf, ik heb er wel eens acht gehad, maar
dat was natuurlijk een tref. Nou, als de soep op was en je had twee, drie
bordjes genuttigd, dan kwam er vlees, aardappels en groente. Zó'n stuk vlees.
Met sju erbij. Goeie vette sju. Waren je aardappels op, dan riep je maar:
“Juffrouw Annie, hiero!” en dan kwam ze aan met de pan en de pollepel, pats - we
hebben wel eens gelachen, ze zei een keer: “nou, het lijkt wel of deze tafel
direct op de riolering is aangesloten.” Puddinkie toe. Lekker puddinkie. Goed in
de krenten. Maar daar kon je er maar één van krijgen. Dat is begrijpelijk. Wie