‘Mag u dat,’ vroeg ik.
‘Wij bennen van de telefoon,’ zei de man.
‘Ik woon anders daar ginds helemaal,’ sprak ik, want ik vreesde dat ze in de
war waren.
‘Kan je 'm pakken, Kees?’ riep de dikke. Nu zag ik, dat de ander ook in het
tentje was. Hij zat helemaal in de grond met zijn bovenstuk.
‘Voorzichtig maar,’ zei ik. Omdat niemand verder acht op mij sloeg, liep ik
door.
's Middags vond ik het tweetal een eind verder in de straat. Daar hadden ze
ook een gat gedolven en Kees was er helemaal in, om 't te pakken.
‘Is dat nu allemaal wel nodig?’ riep ik. ‘Jullie woelen de hele straat om.’
De dikke antwoordde niet. Hij kroop ook in het gat. Het was een raar
gezicht, die twee blauwe broeken.
Uit het raam zag ik de mannen nog twee kuilen graven, maar toen ik terugkwam
van een boodschap, lagen ze languit in mijn portaal, waar ze ook iets hadden
losgewrongen.
‘Wat doen jullie toch allemaal?’ zei ik. ‘Als het zoveel moeite is, heb ik
net zo lief géén telefoon. Ik dacht, dat je die stop gewoon in de muur moest
steken, maar jullie gaan overal graven en zagen.’
‘Ken je 'm doorsteken, Piet?’ vroeg de lange.
Ik legde m'n ei en het half pond boter op de kapstok.
‘Als jullie maar niks kapot maken,’ zei ik en liep naar binnen. Even later
kwamen ze ook de kamer in en zagen onderzoekend in het rond. De dikke sloeg
met de vlakke hand op een kastje. ‘Daar gaan we doorheen,’ zei hij
driftig.
Ik zat er bekommerd bij en zag, hoe ze verschillende voorwerpen verzetten.
Daarop wierpen zij zich als bij afspraak onder het buffet.
‘Kan ik al opbellen?’ vroeg ik.
De dikke kwam even onder de kast vandaan.