gemaakte
bloemlezing, die gelegenheid biedt te bemerken hoe mijn geschrijf, binnen de
grenzen van een genre, in een kwart eeuw telkens veranderde. Als ik zelf
mijn eerste boekje ‘Honderd Dwaasheden’ doorkijk, denk ik tenminste altijd:
‘Dat is een opgeruimd jongmens. Daar zou ik best eens aan willen worden
voorgesteld.’
De wat ongewone titel van deze bloemlezing dank ik aan Willem Elsschot, de
Vlaamse schrijver die ik sinds mijn jeugd heb bewonderd. In welke mate, zal
de lezer gemakkelijk bemerken als hij kennis neemt van een paar stukjes uit
datzelfde ‘Honderd dwaasheden’, geschreven tussen 1936 en 1940. Elsschots
dominerende invloed op mijn stijl is daar evident. Pas in later jaren heb ik
er mij naar vermogen van bevrijd.
Toen ik Elsschot eens, kort na de oorlog, een mijner boekjes ter beoordeling
toezond, stuurde hij mij een brief waarin hij zich vriendelijk uitliet over
- wat hij noemde - ‘deze stoet van dwergen’. Ik heb de formulering altijd
onthouden en nu gebruikt als titel.
Ook na dertig jaar vind ik stukjes schrijven nog altijd een boeiend vak. De
dagelijkse dwang van de krant leidt natuurlijk tot overproduktie. maar op
den duur zijn de lezers voldoende aan je gewend geraakt, om je ups en downs
geduldig te volgen. Als je in zo'n rubriek maar verre blijft van de, zelden
waarlijk inspirerende actualiteit en probeert te schrijven naar de stemming
waarin je verkeert, lukt het soms een resultaat te bereiken dat uitkomt
boven het kleinste kwaad van een gehaaste journalistieke prestatie. Dat is
een aardige sport. Een gefrustreerde romannensmid heb ik mij nooit gevoeld.
De korte vorm is de mijne. En de post, die bij een krant omvangrijk pleegt
te zijn, bevestigt mijn indruk dat het zin heeft de mensen, bij tijd en
wijle, aan het lachen te maken. Ik blijf dat zien als een toch wel
aantrekke-