ook open. Mijn vrouw.
‘Wat doe je in godsnaam?’ vroeg ze, geeuwend.
‘Ik zoek de nijptang,’ antwoordde ik.
‘Waar heb je in het holst van de nacht de nijptang voor nodig?’
‘Ik heb honger,’ zei ik.
En ik liep de keuken in. Ze kwam achter me aan.
‘De logische samenhang ontgaat me,’ zei ze.
Opeens onverklaarbaar driftig riep ik:
‘Ik heb daar de nijptang bij nodig omdat jij je blikkies sardines in je handen laat stoppen die niet open kunnen.’
Ze zeeg op een stoel neer.
‘Je hoeft niet zo'n grote scheur tegen me op te zetten,’ zei ze, ook nijdig. ‘Alleen omdat jij te klunzig bent om een blikkie open te maken.’
‘Hier!’ zei ik. Ze keek naar het gebroken sleuteltje.
‘Nou, dan neem je toch gewoon een ander blikkie,’ vond ze.
‘Dat zou ik wel doen maar jouw huishoudelijk wanbeleid maakt dat onmogelijk want er is zegge en schrijve maar één blikkie in huis’.
Ik sprak nog steeds met stemverheffing.
Ze rukte de kastdeur open, ging op haar hurken zitten en wees naar de onderste plank.
‘Kijk dan uit je stomme doppen,’ riep ze. ‘Daar staat er nóg een.’
Het was zo.
Dus ik zweeg.
Ik wilde me bukken, maar ze riep zeer kwaad:
‘Nee, blijf jij er alsjeblieft met je twee linkerhan-