't Was iets in het bloed zei de dokter. In een week was ze weg’.
Ze keek de man weer aan.
Die wist niets terug, knikte alleen even en boog zich toen voorover om de sigarepeuk langdurig uit te drukken in de asbak op de vloer.
‘En zo'n lief kind, hè,’ zei de vrouw met een vlakke, moede stem. ‘Helemaal niet wild, zoals veel van die meisjes tegenwoordig zijn. O nee. En ze zag er erg knap uit. Ook blond, net als zij. Maar met blauwe ogen. Ze kon jongens krijgen bij de vleet. Maar ze hield het bij d'r verloofde. Ook een erg rustig type. De zoon van een tandarts. Hij studeerde er ook voor’.
Ze zuchtte.
We zaten allemaal muisstil.
Het stoute jongetje hing weer te ver uit het raam, maar nu zei z'n moeder niks.
‘Ze zouden volgend jaar gaan trouwen,’ vervolgde de vrouw. ‘Ze hadden al van alles. Een cassette. En een eetservies. Erg mooi. En linnengoed. 't Staat allemaal bij mij. Wat daarmee nou moet... In maart zou 't zijn. Maar ja, dat gaat nou natuurlijk niet door.’
Weer keek ze naar de man.
Die zei alleen:
‘Nee...’
Wat moest hij anders zeggen?
Het gordijn werd opzij geschoven. Het blonde meisje verscheen weer.
‘Die arme jongen is niet van d'r graf weg te slaan,’ zei de vrouw. De fotograaf riep: