of ze een zondig nieuwtje hoorde over een buurvrouw met damesallures.
De man schudde somber het hoofd.
‘Dat ding is al zo vaak verdoekt en gerestaureerd en opgefrunnikt dat Rembrandt, als hij hier passeerde, zeggen zou: “Ja, ik heb wel eens iets in die geest gemaakt. 't Lijkt er inderdaad een beetje op.” Dat zou hij zeggen.’
De vrouw knikte neutraal.
Aangezien de Nachtwacht arm is aan eetwaren, had ze geen tekst.
‘En weet je wat nou zo typisch is?’ vervolgde de man, ‘waarom komen de mensen van heinde en verre aangereisd om dit schilderij te bekijken?’
De vrouw haalde haar schouders op.
Ze wilde er niet in gemengd worden.
‘Omdat 't een echte Rembrandt is,’ zei de man, ‘als 't bij wijze van spreken een grote plakplaat was, kwam er geen hond. Nee, de waarde van dit schilderij is, dat het echt is. Tenminste, dat denken de mensen. Maar nou opgepast. Gesteld - ik stéél de Nachtwacht.’
‘Wat?’ vroeg de vrouw.
‘Ik zeg: gesteld,’ sprak de man, ‘ik begin er natuurlijk niet aan. 't Is veel te groot. Je krijgt het ding het pand niet uit. Maar gesteld - het lukte. Ik maakte misbruik van een slap moment van de bewakers en hup - ik had de Nachtwacht. Bij me thuis. Wat zou er dan gebeuren?’
De vrouw had er niet het flauwste vermoeden van.
Ze keek hem ernstig van terzijde aan, open voor alle eventualiteiten.
‘Dan zou ik proberen 'm te verkopen, niet?’ ver-