‘Waarom speel je die rol dan, Koos?’
‘Omdat ze 'm me gegeven hebben, daarom.’
‘Maar je had 'm toch kunnen weigeren?’
‘Mag ik effe lachen?’ (Koos lacht inderdaad.) ‘Ik ben nogal in de positie om rollen te weigeren. Je weet toch wel hoe het zit, hier aan de zaak? Jan speelt m'n werk en mij houden ze klein, alleen omdat Annie, de slet, die voortdurend met de directie in bed ligt, de pest an me heeft.’
‘Koos, ga dan weg bij dit gezelschap.’
Weer lacht hij, onvrolijk.
‘Waar moet ik dan naar toe? Ja, ze zitten op me te wachten. Als ik hier wegga, sta ik binnen een maand met een wasmiddel in m'n hand voor de Ster. En moet ik daar soms m'n vrouw en m'n vijf kinderen van te eten geven?’
‘Vijf? Ik dacht dat je er maar vier had, Koos.’
‘Nee, vijf. Er is er vorige maand weer een bijgekomen.’
‘Proficiat, kerel.’
‘Dank je, zeg. 't Is een fikse jongen. Acht pond, schoon aan de haak. Leuk hoor. Maar 't wordt toch wel een benauwend gestoei om je knieën. Ik heb nog zó tegen Magda gezegd: neem de pil. Ze stáán er toch voor! Maar je kent Magda. Slordig. Vergeetachtig. En 'n gat in d'r hand. Ze gééft maar uit. Ik zeg wel eens: Wie denk je dat ik ben - Verolme? Nou heeft ze weer drie jackets in d'r mond laten zetten. Weet je wat dat kost?’
‘Ja, dat tikt aardig an. Maar toch Koos, je moet op het toneel geen dingen zeggen, die je niet meent.’
Nou wordt hij kwaad.
‘Ach, barst!’ roept hij. ‘Jij hebt makkelijk babbelen