testbeeld verdwijnt en een avontuur van Pinokkio begint, zegt ze:
‘Nou wil ik op je schoot, want het is misschien wel spánnend.’ Spannend is haar woord voor griezelig. Dicht tegen mij aanliggend, kijkt ze, met haar duim in haar mond.
‘Hij is maar een pop van hout,’ zegt ze nog even, om zichzelf te beveiligen.
En dan zien we hoe Pinokkio de strijd aanbindt tegen de boze heks die een lief meisje in haar macht heeft. Het oude loeder dat zich gehéél gedraagt zoals zulk een infect wezen betaamt, ziet kans Pinokkio in een put te douwen, maar hij komt er weer uit, in het bezit van haar toverstafje. Nu zinkt de heks machteloos ter aarde en gaan Pinokkio en het meisje met een aan haar vader toebehorende zak goud en een wat tégenstribbelende bok, ongehinderd heen.
Einde.
‘Tot ziens, jongens en meisjes,’ zegt de omroepster, met haar speciale kindergezicht op. Dan begint het in Bussum te sneeuwen. Mijn kleindochter vraagt, bedroefd: ‘Waarom hebben ze dat kleine koetje van die mevrouw gediefd?’
Ze vindt het kennelijk een rotstreek.
‘'t Was van dat meisje d'r vader,’ zeg ik.
Maar dat overtuigt haar niet.
‘Moet die mevrouw nou hélemaal alleen in dat vieze huisje wonen?’ vraagt ze, op een toon vol deernis.
Vervaardigers van kinderprogramma's springen geblinddoekt in een afgrond. Ze maken de Fabeltjeskrant, die dan door volwassenen tot de beste show van het jaar wordt uitgeroepen en ze spelen een avon-