in de wolken, behalve de jubilaris, die een beetje doezelig voor zich uit keek, als ging hem de zaak niet aan. Dat dit aan de wijn moest worden toegeschreven, besefte ik niet, want mijn kennis van deze materie ontstond pas in later jaren.
Toen we het vlees ophadden, stond mijn oudere broer op om een speech te houden. Hij was toegerust met een onwrikbare waarheidsliefde, een mooie doch voor een feestredenaar minder gunstige eigenschap, want de harde feiten zijn zelden geschikt om de gezellige stemming er in te houden.
Hij zei dat de jubilaris nu wel vijfentwintig jaar braaf en plichtsgetrouw voor die fabriek had gewerkt, maar dat hij eigenlijk veel liever zou hebben gestudeerd voor een intellectueel beroep, als hem in zijn jeugd de kans geboden was.
Doch die kans kréég hij niet.
Hij moest, na de lagere school, in zijn dorp meteen aan het werk en hij trachtte zijn grote wetenshonger te stillen door 's avonds de boeken te verslinden, die de bovenmeester hem leende.
Mijn broer bracht dit bewogen in herinnering. Z'n speech kwam eigenlijk neer op een hard requisitoir tegen de firma waaraan mijn vader zijn leven en zijn geestelijke gaven moest offeren. Toen de spreker gereed was, viel er een bevangen stilte.
Mijn vader zat met gebogen hoofd en de heren van de fabriek keken een beetje verlegen, want ze waren met de beste bedoelingen gekomen om te huldigen en werden nu min of meer in staat van beschuldiging gesteld.
De directeur herstelde zich het eerst. Hij stond op,