natuur. En je kunt er nog eens lachen, want er loopt een brigade kelners rond, die hun werk wel voortvarend doch nooit zwaartillend verrichten.
Tegen de kapsonuslijder, die de taal van de stad niet spreekt, hebben ze een afdoende remedie, die ik meer dan eens heb zien toepassen. Het gaat zó.
Er neemt een wat gewichtig uitziende heer plaats, die op de nét verkeerde manier, want met een tongval die hem noodlottig worden zal, roept: ‘Hé, kelner - kom eens hier.’
Nu wordt de volgende sketch opgevoerd. Eén der kelners begeeft zich naar het tafeltje en vraagt beleefd: ‘Wat is er van uw dienst?’
Voordat de heer heeft kunnen antwoorden, verschijnt een tweede kelner en roept, tegen de eerste: ‘Zeg, weet je dat je Mercedes niet op slot staat?’
‘Echt niet?’
‘Ja, ik heb 't net gezien. Je deur staat open.’
‘Dan ga ik 'm gauw even dichtdoen.’
De eerste kelner verwijdert zich, op een drafje en de tweede blijft nog even bij het tafeltje staan en kijkt hem geamuseerd na. Statistisch is bewezen, dat de kapsonuslijder, in negen van de tien gevallen, vraagt: ‘Heeft die man een Mercédes?’
‘Ja meneer. Een slee van drieëndertig duizend gulden. Die staat hier voor het hek.’
‘Hoe kan nou een kélner...’
‘Ach meneer, die man is schat en schat rijk. Miljonair...’
‘Maar waarom loopt-ie dan hier rond?’
De tweede kelner zegt dan: ‘Zulke mensen zijn zo eigenaardig, he. Als u en ik nou wat geld hadden, dan