van het toontje van lichte terechtwijzing dat sommige winkeljuffrouwen hebben. Vooral in herenmodewinkels zijn ze gevaarlijk, want dan doen ze me vaak uit vrees iets kopen dat ik nooit dragen zal.
‘Ja, dat groentje,’ antwoordde ik. ‘En doet u er meteen een peertje in, dan kan ik 'm even zien branden.’
Ze haalde 'm uit de etalage, wat onhandig van motoriek, maar ze gooide toch niets om.
‘We doen veel in deze lampjes. Ze zijn zo gezellig,’ sprak ze moedeloos.
Ze deed het peertje er in en stopte de stekker in het stopcontact.
‘Ja, gezellig,’ zei ik.
Maar opeens begon ze te schreien.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Ik heb 'n elektrische schok gekregen,’ riep ze, wrijvend over haar arm.
‘Doet 't zo'n pijn?’ zei ik.
Een beetje houdingloos stond ik naast haar, want op de rol van trooster was ik helemaal niet voorbereid. Ze huilde nu met lange uithalen en sprak gesmoord:
‘Ik kan er niks aan doen. Ik ben zo verschrikkelijk kleinzerig, tegenwoordig. Wat dat nou is... Ik begin om alles te janken.’
De tranen liepen tappelings over haar wangen en haar donkere ogen keken me wanhopig aan.
‘Vroeger huilde ik nooit,’ snikte ze. ‘Maar in de laatste tijd om de haverklap. Ik weet niet. Ik vind mezelf zo'n idioot.’