haar betoog als totaal klonk of een chemicus in zijn vakjargon probeerde me te bekeren tot de chemie. De moderne gelovige weet je de partij te noemen waarop God stemt en het comité waaraan hij maandelijks een tientje bij draagt, maar zij miste die wat joviale simplificatie geheel. Toen ze eindelijk opstond, omdat ik haar daarin was voorgegaan zei ze: ‘Denkt u er maar eens over na, meneer. Ik kom gauw nog eens terug.’
En daar ging ze, op haar brommer - een dapper wijfje, als idealiste voor mij geheel onaantastbaar, want aangezien ik niets van haar woordenkraam begreep, werd mijn schier abstracte bewondering voor de vurigheid waarmee ze wat blijkbaar in haar leefde beleed, niet overschaduwd door een verschil van mening.
Ze is inderdaad nog enige malen teruggekomen, met vergelijkbare tekst. De taal van een andere planeet. Maar ik voelde telkens weer een zeker ontzag voor de apostolische ijver waarmee ze, door regen en wind, op die brommer kwam aantuffen om verder te borduren aan mijn ziel. Haar duistere overtuiging brandde in haar als een heldere vlam. Ze zou er voor op het schavot sterven als het moest.
Daar in het bejaardenhuis vroeg ik:
‘Herinnert u zich mij nog?’
Ze keek me onzeker en angstig aan en slofte weg.
Ook in haar blauwe ogen was de vlam gedoofd.
Maar de hemel houdt vast een mooi plaatsje voor haar warm.