't Was weer eens wat anders.
‘Die dragen zeven rokken, die vrouwen op Marken. Heb ik wel eens gelezen. Zeven. Stel je voor. Zeven rokken over elkaar hebben ze an...’
Ze stierf even uit, omdat ze verzuimd had ‘zie je wel’ of ‘geloof je niet’ te zeggen miste de man de wacht waarop hij was geprogrammeerd en verstrekte geen enkel geluid.
‘Dat moet evengoed warm zijn met de zomerdag, zeven rokken,’ vervolgde ze, maar plotseling hield ze in, keek hem vinnig aan en riep:
‘Antwoord geven doe je niet meer tegenwoordig, hè?’
De man draaide zijn hoofd traag in haar richting en schepte adem.
‘Nee, laat nou maar zitten,’ zei ze. ‘Bij een ander - bij een ander heb je babbels genoeg. Daar voer je het hoogste woord. Daar vertel je al die moppen. Ik kan ze midden in de nacht opdreunen als je me wakker schudt. Maar als we samen een dagje de stad in gaan heb je nooit wat te vertellen. Haring eten - dat wel. En ik lust helemaal geen haring. Ik doe 't voor jou. En nog te beroerd om fatsoenlijk antwoord te geven. Nou, eet dan maar alleen hoor. Dan hoef je helemáál niet meer te praten.’
Ze ging op weg met de tred van iemand die wel wil worden ingehaald.
Met droeve ogen keek de man mij aan en sprak:
‘Zeven rokken. Nou. Wat kan mij dat nou verdommen?’
Traag begon hij achter de vrouw aan te lopen.