Toen de bus stopte bij het station ging ik er uit, want ik moest naar de televisie in Bussum.
Amsterdam heeft een zeer penetrante lijflucht, maar daar kwam ik nu makkelijk boven uit - dat merkte ik aan de voorbijgangers die mij geschokt of bevreemd nakeken.
In het station begaf ik mij naar het toilet en waste lange tijd mijn hand.
Maar dat hielp niet. De lucht kon er tegen.
Ik zou er waarschijnlijk nog jaren mee behept blijven. 't Moest wegslijten, op de lange duur.
Ik liep naar de trein en ging, in een lege coupé, eenzaam zitten stinken.
Als mijn vrouw deze vuiligheid gebruikte zou ik ons huwelijk alleen met behulp van rubberen neusdopjes kunnen rekken.
De deur van de coupé ging open en er trad een heer binnen die een boek vol tabellen met cijfers uit zijn tas haalde en er gretig in begon te lezen, of het fruitige pornografie was.
Na een poosje hoorde ik hem een snuffend geluid maken.
Hij róók me, wierp me een wrevelige blik vol verachting toe en verliet de coupé, die daarna, even voor vertrek vol liep, omdat een echtpaar met zoon en dochter ook de kant van Bussum op moest.
De bengel riep spontaan:
‘Verdomme, wat stinkt het hier.’
Ik keek uit het raam.
Het viel me, toen we reden, op dat de koeien in de wei terugdeinsden. Maar misschien deden ze dat anders ook, als een trein voorbij ging.