‘Ik verzoek je dringend niet straks dood te gaan,’ zei ik.
‘Nee - ik bedoel, dan zitten die kinderen met die brieven. Ik ga ze verscheuren, 'n keer.’
Die keer was nu blijkbaar aangebroken.
Ik ging zitten.
Ze keek me een beetje verlegen aan en vroeg:
‘Wil je me een lol doen?’
‘Natuurlijk.’
‘Je hebt misschien hiernaast nog wel wat te werken. Als je er zo bij zit... Ik wou het liever alleen doen.’
‘Goed,’ zei ik. ‘Ik wil me er niet mee bemoeien maar ik geef je één advies.’
‘Wat dan?’
‘Ga niet lezen. Alleen maar scheuren. Moedig doorscheuren. Als je begint te lezen zit je hier morgenochtend om zeven uur nog.’
‘Ik beloof het,’ antwoordde ze. ‘En ik roep je wel als ik klaar ben.’
Ik ging in de andere kamer achter mijn schrijfmachine zitten en begon post te beantwoorden.
Het bestaan had meer dan ooit iets van een perpetuum mobile want ik máákte brieven en zij vernietigde brieven onder hetzelfde dak.
Het was bijna twaalf uur toen ze riep:
‘Kom maar.’
Ik ging de huiskamer binnen.
De hoedendoos was helemaal leeg. En de vuilniszak helemaal vol. Met de snippers van een gelukkige jeugd.
‘'t Is gebeurd,’ zei ze.
Op tafel lag een grote gele envelop.
‘En deze?’ vroeg ik.