Leren
De kastelein had niet gekeken naar Holocaust. Zijn argument was voorspelbaar:
‘D'r is al narigheid genoeg op de wereld, meneer.’
Ik knikte, maar blijkbaar niet overtuigend genoeg, want hij vroeg:
‘Hebt u wél gekeken, dan?’
‘Nee, ik moest naar een vergadering,’ zei ik.
Dat was ook zo. Toen ik tegen middernacht thuis kwam, vond ik mijn vrouw diep treurig in haar stoel, naast een bergje verfrommelde papieren zakdoekjes. Ze had het gezien.
In de kroeg ging de telefoon. Terwijl de kastelein verwikkeld raakte in een nogal wijdlopig gesprek met een leverancier, die erg veel te vertellen had, zei een man die vlak bij me aan een tafeltje zat:
‘Ik heb ook geen televisie gekeken. Maar niet omdat ik om die oorlog heen wil, hoor. Dat zou toch onmogelijk lukken. Ik heb die oorlog bij me. Hier.’
Hij tikte met één vinger op zijn borst, ter hoogte van zijn das. Een mooie das. Hij was een met zorg geklede heer van mijn lichting.
‘Ik heb er eigenlijk veel aan te danken,’ zei hij.
‘Wááraan?’ vroeg ik.
‘Nou, aan die oorlog,’ zei hij, met een vaag