en Kitty en zei:
‘Zo sproet, mocht je je zondagse pak aan, vandaag?’
Die meiden lachen natuurlijk. Ze lachten altijd om Barend. Ik wuifde maar zo'n beetje in het voorbijgaan en ging, een eind verder, bij Adolf staan, een jongen die altijd een beetje vies rook en daarom werd gemeden. Op de speelplaats had hij eens, om de aandacht te trekken, beweerd dat hij wist hoe een man en een vrouw 't deden.
‘Ze gooien er eerst poeier op, wit poeier, en dan gaan ze ketsen,’ zei hij.
‘Ach jô, je verzint maar wat,’ riep Barend. En toen was het niet waar ook en lieten we Adolf alleen op de speelplaats staan. Later kreeg hij grote moeilijkheden, omdat hij uit de mantelzak van Lena Boers een gevulde koek gestolen had.
Met dat al werd het op het Staatsspoorstation acht uur, zonder dat de meesters en de juffrouw er waren. De trein die ons naar Arnhem brengen zou reed net weg, toen een taxi stopte. En daar stapten ze uit - de meesters en de juffrouw, vreemd lacherig. Later hoorden we dat de juffrouw zich had verslapen. Ik dacht:
‘De trein is weg, dus het schoolreisje gaat niet door.’
Eigenlijk vond ik het wel prettig. Misschien hadden we dan lekker de hele dag vrij, om op