ook maar een waardeloze opdonder.’
Hij stond op en vroeg:
‘Heb ik alles betaald?’
‘Alleen dat ene pilsje niet,’ zei de kastelein.
De man liep door het lege café naar de tap en legde het geld neer. Toen bleef hij geruime tijd in gedachten verzonken staan, keerde bij het tafeltje terug, ging weer zitten en zei:
‘Nou ben ik achtendertig jaar met die vrouw getrouwd. Een wijffie van goud. Hoe een zwerver als ik ooit zo'n wijffie heeft kunnen krijgen, snap ik nog niet. Wacht eens - niet dat ik te lui ben om te werken. Je moet niet gaan rondvertellen dat ik te lui ben om te werken, want dan ben je ook maar een zwerver. Morgenochtend om zeven uur sta ik present en dan pak ik hard aan, hoor. Vandaag ben ik doorgezakt. En gisteren. Maar dat had een reden.’
Hij keek weer naar de kastelein.
‘Heb ik alles betaald?’ vroeg hij.
‘Ja man!’
Weer richtte hij zijn blik op mij en zei:
‘Een waardeloze opdonder, dat ben ik. Neem nou die regen vorige week, 's avonds. Ik woon in een oud rothuisje, dus 't gaat lekken, want die huisbaas doet niks aan dat dak, als je 'm opbelt doet-ie net of-ie kinds is, nou misschien is-ie wel kinds. Maar goed, het is avond en het lekt. In de huiskamer, in de keuken, op de gang. Maar niet in het slaapvertrek. Nou ben ik wat dat betreft, een rare snijer. Ik ga