mijn beroepsplichten behoort tilde ik het op. Het was een foto-album. Op het linnen kaft stond, in zwarte inkt, met zorgvuldige letters geschreven:
‘Henkie.’
En op de eerste bladzijde:
‘Uit het leven van onze kleine schat.’
Het album was helemaal vol. Zwart wit fotootjes waren het, gemaakt met een goedkoop toestel, dat situaties alleen, vrij donker, vastlegde als de handelende personen hadden geposeerd. Daardoor kregen de tafereeltjes een sfeer van treurige absurditeit. Voor mij, ten minste. Maar voor de trotse grootouders van Henkie stellig niet. Een van hen had alle kiekjes, met keurige zwarte letters, van bijschriften voorzien.
Onder het eerste stond:
‘Onze Henkie doet al zeven dagen zijn best.’
Je zag, vrij duidelijk, een welgeschapen baby (‘Alle baby's lijken op mij,’ zei Churchill terecht) in de armen van zijn moeder, een vormeloos dikke vrouw, nogal lelijk maar mooi stralend van geluk.
‘Hebben opoe en opa geen mooie wagen gekocht voor Henkie?’
Dit lange bijschrift sloeg dan ook op twee foto's naast elkaar.
Henkies ouders, in stijve zondagse kleren vereeuwigd, naast zo'n hangbuikig, op een tank gelijkend voertuig, dat ééns in de mode was.